The Last Truck: Closing Of A GM Plant

HBO

De fabriek gaat dicht. Nee, Rick Wagoner, de CEO van General Motors (GM) heeft op 3 juni 2008 geen leuke boodschap. Het gaat slecht met de auto-industrie. GM moet de broekriem aanhalen. Op 23 december, nét voor Kerstmis, gaat de vestiging in Moraine, Ohio, voorgoed sluiten. ‘Merry fuckin’ christmas’, zegt een medewerker cynisch.

Het leeuwendeel van de 2500 werknemers, die vaak al een half leven bij GM werken, heeft waarschijnlijk gedacht dat ze hier hun pensioen zouden halen. Die vlieger gaat echter niet op. ‘Dit is mijn leven’, vertelt een vrouw. ‘Ik ben een fabrieksarbeider en ik ben daar trots op.’ Die trots is alomtegenwoordig in The Last Truck: Closing Of A GM Plant (41 min.), de korte docu die Julia Reichert en Steven Bognar hebben gemaakt over de fabriek en z’n medewerkers. Jaarlijks leveren ze 280.000 trucks af. En het duurt maar een dag of drie om helemaal uit het niets een voertuig te maken.

De auto-industrie in de Verenigde Staten ligt alleen op z’n gat. Volgens het nieuws zijn Amerikaanse arbeidskrachten simpelweg veel te duur. Ze zouden wel 78 dollar per uur kosten. Daar moeten de GM-medewerkers in Moraine hartelijk om lachen. ‘Dat zou mooi zijn’, reageert een man schaterend. Een vrouwelijke collega kan haar verontwaardiging echter nauwelijks onderdrukken. Ze is al blij als ze aan een derde daarvan komt. ‘En ik daag iedereen uit om een uur of tien per dag te gaan werken in die fabriek’, zegt ze venijnig, ‘en dan te zeggen dat ik geen 25 dollar per uur verdien.’

Via de GM-fabriek in Ohio vertellen Reichert en Bognar het verhaal van de Amerikaanse industrie, die rond 2008 in een ernstige crisis verzeild is geraakt. En dat is een ramp voor de arbeidersklasse. Hele gemeenschappen raken bevangen door een diepgevoelde woede richting politiek en bestuur. Hun teleurstelling – en die van gewone werkemannen en -vrouwen zoals zij – wordt gezien als een mogelijke verklaring voor de verkiezingswinst van Donald Trump in 2016 in de zogenaamde ‘Rust Belt’-Staten en zijn aanhoudende populariteit in gebieden waar oude fabrieken moesten sluiten.

Terwijl de laatste weken voordat de deuren op slot gaan voorbij vliegen, begint het de werknemers te dagen wat dit betekent voor henzelf en de plaatselijke gemeenschap als geheel. ‘Ik moet mezelf op mijn 45e opnieuw uitvinden’, zegt een vrouw geëmotioneerd. Net als veel van haar collega’s kent ze geen ander werk dan een plek aan de lopende band bij GM. Hetzelfde geldt voor de mensen in haar woonomgeving, die vrijwel allemaal bij General Motors of een aanverwant bedrijf in Moraine werken. ‘A GM Town no more’, kopt de lokale krant. De laatste truck dient zich aan.

Toen de GM-fabriek in 2014 werd overgenomen door het Japanse bedrijf Fuyao Glass, zagen Julia Reichert en Steven Bognar hun kans schoon en maakte samen de documentaire American Factory, geproduceerd door Barack en Michelle Obama, die een Oscar voor de beste documentaire won.

Roger & Me

Warner Bros Pictures

Het is een perfecte ‘running gag’, die als stuwende kracht voor de documentaire fungeert en meteen het centrale punt daarvan uitdraagt. In zijn debuutfilm Roger & Me (90 min.) uit 1989 probeert Michael Moore anderhalf uur lang tevergeefs in contact te komen met Roger Smith. Als topman van de autofabrikant General Motors (GM) is die verantwoordelijk voor het sluiten van enkele vestigingen in Moore’s geboorteplaats Flint, Michigan. Dat heeft geresulteerd in zo’n dertigduizend nieuwe werkelozen, maar de grote baas laat zich daarover niet aan de tand voelen.

Michael Moore’s halve familie heeft bij GM gewerkt. Zijn vader Frank stond 33 jaar aan een lopende band bij het bedrijf, dat decennialang Cadillacs, Buicks en Chevrolets afleverde en voor welvaart zorgde in Flint. Die is overigens nog steeds terug te vinden in de industriestad. Op een chique Great Gatsby-feest bijvoorbeeld, waar de bevoorrechten te paard een spelletje polo spelen, zalig kunnen bijpraten over hoe mensen zoals zij aan de basis hebben gestaan van de industriële revolutie en de lokale bevolking ondertussen een centje laten bijverdienen als levend standbeeld.

‘Sta op in de morgen en ga eens wat doen’, adviseert een nette heer stadsgenoten die hun zaakjes niet zo goed voor elkaar hebben. ‘Start jezelf op en zorg dat je je motor aan de praat krijgt. Er is genoeg te doen.’ Elders in de stad is de recessie overal zichtbaar. Moore nut dat contrast zeer effectief uit. Vanaf het roaring twenties-feestje voor Flints ‘happy few’ snijdt hij bijvoorbeeld rechtstreeks door naar hulpsheriff Fred Ross. Hij moet stadgenoten, liefst goedschiks, uit hun huis zetten omdat ze een fikse huurachterstand hebben opgelopen. Ross doet ook maar gewoon z’n werk.

Het is Michael Moore ten voeten uit. Alle stijlelementen waarmee hij in de navolgende 25 jaar zal uitgroeien tot Amerika’s succesvolste documentairemaker zijn al herkenbaar: de humorvolle voice-over, het joyeuze ge/misbruik van allerhande archiefmateriaal, de overval-met-draaiende-camera scènes en dat uitstekende oog voor de absurditeit van ‘Merica. Daarmee koerst hij dan richting een hap-slik-weg boodschap, die doorgaans weinig ruimte laat voor nuance of weerwoord. Zijn films hameren hun (linkse) boodschap erin, maar blijven tegelijkertijd ook altijd entertainen.

Voorbeelden te over. Volgens Money Magazine is Flint ‘de slechtste plek om te leven in het hele land’. Dat laten plaatselijke chauvinisten natuurlijk niet over hun kant gaan. Ze gaan over tot een heuse tijdschriftverbranding. Feit is dat de banen in Flint niet voor het oprapen liggen. Kunnen voormalige GM’ers misschien terecht bij de nieuwgebouwde gevangenis (waar, gezien de snel oplopende misdaadcijfers, wel behoefte is aan verse arbeidskrachten)? Het complex wordt geopend met een Jailhouse Rock. Voor honderd dollar mag elke geïnteresseerde een nachtje in de cel doorbrengen.

De film komt tot een climax via de ontluisterende parallelmontage van een kersttoespraak van Roger Smith en de huisuitzetting van een Flints gezin. De twee gebeurtenissen lijken tegelijkertijd plaats te vinden, maar dat is natuurlijk een construct van de maker. Zoals ’t inmiddels toch ook wel de vraag is of de General Motors-CEO Michael Moore écht nooit te woord heeft gestaan. In deze ‘oral history’ van Roger & Me’s maakproces wordt wel degelijk gesproken over een interview. En Moore zelf rept inmiddels ook van een kort vraaggesprek. Over een ander onderwerp, zogezegd.

I Get Knocked Down

Sheffield Doc

Terwijl hij als de eerste de beste burgerlul van 59 zijn hond uitlaat – en als de eerste de beste burgerlul ook diens drol in een zakje deponeert en meeneemt – mijmert Dunstan Bruce over het verleden. Is alles dan voor niets geweest? vraagt hij zich tijdens deze (zoveelste?) midlifecrisis af. Ooit behoorde hij met zijn band Chumbawamba, een stelletje rechtgeaarde anarchisten, toch tot de linkse voorhoede? Nu heeft ook hij zich gewoon overgeleverd aan een wereld met Trump, Brexit en politiegeweld.

I Get Knocked Down (87 min.) zongen Dunstan en zijn rebellenclub uit een kraakpand in de arbeidersstad Leeds ooit in Chumbawamba’s enige echte hit Tubthumping (1997). Gevolgd door de fiere zinsneden: ‘But I get up again. You are never gonna keep me down.’ En dat is precies wat Dunstan nu van plan is in deze documentaire van Sophie Robinson: door met zijn voormalige groepsgenoten het idealistische verleden op rakelen wil hij op de één of andere manier het vuur (terug)vinden voor een strijdbare toekomst.

Dunstan Bruce speelt in zekere zin zichzelf in deze joyeuze film en doet met veel theater en (zelf)spot het verhaal van zijn band, die gaandeweg van anarchopunk opschoof naar salonfähige pop. Hij voert daarbij een interne dialoog met Babyhead, een alter ego met een sardonisch lachend poppenmasker op. ‘Ik wil geen beroemdheid zijn, ik wil het verschil maken’, zegt die bijvoorbeeld als Bruce na een interview in het televisieprogramma Democracy Now! voor een foto poseert met presentatrice Amy Goodman. Babyhead laat vervolgens een korte, theatrale stilte vallen. ‘Lady Gaga zei dat ooit.’

Zo sluit de ‘tone of voice’ van deze docu lekker aan op de modus operandi van de tegendraadse groep, die van ontregelen z’n handelsmerk had gemaakt. ‘Het was altijd veel interessanter om rotzooi te trappen dan binnen de lijntjes te kleuren’, constateert Dunstan Bruce daarover, niet zonder tevredenheid. Zo verkocht Chumbawamba ooit voor grof geld een nummer aan General Motors voor een commercial. Dat bedrag ging vervolgens rechtstreeks naar activisten die campagne voerden tegen de autofabrikant vanwege slechte arbeidsomstandigheden.

Toch wordt Dunstan Bruce – in elk geval voor de film – geplaagd door twijfel: heeft al dat activisme ook maar iets opgeleverd? En zo nee, heeft hij dan al die tijd een leugen geleefd? Hij legt de vragen in deze scherpe, geinige en soms ook bespiegelende documentaire ook voor aan de punky historica Lucy Robinson, linkse filmmaker Ken Loach en activistische band Dream Nails en begint weer een toekomst voor zichzelf te zien als man van middelbare leeftijd. Met zowaar ook een nieuw bandje: Interrobang!?, dat toch ook wel weer aan Chumbawamba doet denken.

Myth & Mogul: John DeLorean

Netflix

‘Als je een tijdmachine wilt maken van een auto, dan kun je ‘t maar het beste in stijl doen, niet?’ zegt uitvinder Doc Brown tegen de blitse tiener Marty McFly, gespeeld door Michael J. Fox, in de klassieke speelfilm Back To The Future (1985). Samen gaan ze met de DeLorean, verrijkt met een door Brown ontworpen ‘Flux Capacitor’, terug in de tijd reizen.

Een beter uithangbord kon een nieuwe autofabrikant zich natuurlijk niet wensen. John DeLorean, bedenker en naamgever van het übercoole voertuig, wreef zich ongetwijfeld in de handen: zijn jongensdroom, een eigen sportauto, werd nu definitief onderdeel van de populaire cultuur. En hij, de voormalige ingenieur van General Motors in Detroit, kon intussen doorgaan voor een absolute topondernemer.

‘s Mans luchtfietserij was echter voor een belangrijk deel mogelijk gemaakt door Brits overheidsgeld. Daarom vestigde DeLorean zijn fabriek eind jaren zeventig ook in West-Belfast, waar het Noord-Ierse conflict niet alleen voor doden en gewonden, maar ook voor enorme werkeloosheid had gezorgd. In de autofabriek kwam een aparte ingang voor katholieken en protestanten, die voor het eerst gezamenlijk aan één product gingen werken. Maar of die droom werkelijk levensvatbaar was?

In de gedegen driedelige serie Myth & Mogul: John DeLorean (132 min.) ontrukt documentairemaker Mike Connolly de man en zijn verhaal aan de vergetelheid. De Messiaanse autofabrikant – ziener of toch charlatan? – werd al eerder geportretteerd in een documentaire, DeLorean (1981) van het legendarische direct cinema-duo D.A. Pennebaker en Chris Hegedus. Toen werd hij nog beschouwd als de Elon Musk van zijn tijd. Veertig jaar later is er van dat blitse imago weinig meer over.

Samen met zijn zoon Zach en ex-vrouw Cristina en lieden die gedurende zijn turbulente levenswandel z’n pad kruisten, zoals schrijfster Gail Sheehy, journalist Jeremy Paxman en politicus Michael Heseltine, schetst Connolly de opkomst en (onvermijdelijke) ondergang van de man die zich rustig van slinkse methoden bediende om zijn eigen droom te kunnen verwezenlijken.