Det Røde Kapel

Zentropa

In 2009  klinkt er ineens een nieuwe, volstrekt oorspronkelijke stem in de internationale documentairewereld. Van een man met een spits gezicht en rossig ringbaardje en doorgaans een zonnebril op. Hij richt zich op grote, geopolitieke onderwerpen en zet die volledig naar zijn hand. Met gedurfde en theatrale ingrepen, in Engels met een dik Deens accent ingekaderd. Scherp, brutaal en met veel (zelf)spot. Voor zijn debuutfilm trekt hij naar één van de meest afgeschermd landen ter wereld, Noord-Korea, om dit te ontmaskeren met een bizarre variétéshow, op het podium en – vooral – ervoor en erna. Humor is volgens hem nu eenmaal de zwakke plek van elke dictator.

Enter de wereld van Mads Brügger, de man die later nog een in bloeddiamanten handelende nepdiplomaat zal spelen, op onnavolgbare wijze de dood van VN-baas Dag Hammarskjöld gaat onderzoeken en een geheime mol zal begeleiden in, juist, Noord-Korea. Met twee geadopteerde Deens-Koreaanse comedians, Simon Jul en de lichamelijk gehandicapte Jacob Nossell, maakt hij in Det Røde Kapel (Engelse titel: The Red Chapel, 87 min.) een rondreis door de dictatuur van Kim Jong-il, om daar een potsierlijke theatervoorstelling te geven. Die wordt tijdens hun verblijf overigens helemaal omgegooid door de plaatselijke censor, zodat ie het regime vooral maar niet tegen de haren instrijkt.

In dat kader is Brügger opgezadeld met ene mevrouw Pak. Zij leidt het Deense gezelschap rond in een grondig opgeschoonde versie van haar land, de communistische heilstaat die slechts het allerbeste voorheeft met z’n inwoners. Tenminste, zolang die zich gedragen als gewillige, goedlachse en volstrekt ruggengraatloze dienaren van de staat. En zij ziet er tevens op toe dat ook het bonte gezelschap uit Denemarken in de pas blijft lopen. De gestaalde dame ontfermt zich in het bijzonder over de spastische jongeling Jacob, die gaandeweg in ernstige gewetensnood komt en uit zijn rol dreigt te vallen. Met een beetje pech wordt zo de hele onderneming ontmaskerd.

Dan wordt de filmmaker ook geconfronteerd met de gevaren van het avontuur waarin hij zichzelf en zijn metgezellen heeft gestort. ‘De nachten in Noord-Korea zijn het ergst’, concludeert hij tegen het einde van hun trip door dit wezenloze wonderland. ‘Je mag je hotel niet verlaten en hebt op je kamer alle tijd om na te denken over deze wereld die je nooit zult begrijpen en waarvan je nooit deel zult uitmaken. Ontdaan van al je rechten, behalve het recht om te drinken en sigaretten te roken, krijg je vreemde ideeën. Wat nu als De Grote Leider ‘t bij het rechte eind heeft en de rest van de wereld miszit? En wat als Jacobs reactie op Noord-Korea klopt en die van mij verkeerd is?’

Al filosoferend en manipulerend stuurt hij dit wrange, gênante en wanstaltige reisverslag door een parallelle wereld, waar Grote Leiders naar hartenlust kunnen regeren, naar een ongemakkelijk slotakkoord: Jacobs uitvoering van John Lennons onweer/uitstaanbare singalong. ‘Imagine all the people. Living life in peace. Woohoo-hoohoo!’