Sanatorium

MetFilm / VPRO

Ondanks de oorlog blijven er gasten komen. Ooit, in de hoogtijdagen van het Sovjet-regime, kwamen er jaarlijks duizenden bezoekers naar het wellnesscentrum Kuyalnyk om een behandeling met de befaamde modder te krijgen, eens lekker uit te buiken of te herstellen van leed, gebreken of verwondingen. Tegenwoordig moet het Sanatorium (90 min.) in Odessa, aan de zuidkust van Oekraïne, tevreden zijn met een fractie daarvan. Ze proberen gewoon te overleven – niet in het minst omdat het luchtalarm nogal eens afgaat.

Als het zomerseizoen begint, staat het team van vaste medewerkers reeds klaar om ‘t de nieuwe gasten naar de zin te maken. Ze werken vaak al hun halve leven bij Kuyalnyk en zijn volledig vergroeid geraakt met hun job. Medisch Directeur Olena heeft bijvoorbeeld voor elk probleem een luisterend oor. Haar activiteitenleidster en naamgenoot organiseert na 35 jaar nog altijd enthousiast een tafeltennistoernooi, karaokeavond of disco. En Dimitriy, de brombeer aan het hoofd van de technische dienst, scheldt zijn medewerkers steevast aan het werk en maakt daarna weer net zo gemakkelijk een dolletje met hen.

De clientèle die zij ontvangen is al even kleurrijk. Een jonge choreografe bijvoorbeeld, die nu eindelijk eens zwanger hoopt te worden. Een gepensioneerde mijnwerker met psoriasis en veel vrije tijd. Een moeder en haar volwassen zoon die welhaast een Oekraïense variant op de Van Kooten & De Bie-typetjes Carla en Frank van Putten lijken. Een veteraan die herstelt van zijn tijd aan de frontlinie. En een oorlogsweduwe met de vraag hoe ze op haar leeftijd nog alleen verder kan. De Ierse documentairemaker Gar O’Rourke beziet hen in zijn tragikomische debuutfilm stuk voor stuk met een mengeling van compassie en ironie.

Via modderbaden, allerlei andere behandelingen en tijdloos vertier proberen zijn hoofdpersonen in het reine te komen met zichzelf, een nieuwe wending te geven aan hun leven of simpelweg geluk te vinden – al is troost soms ook meer dan genoeg. Dit resulteert in treffende scènes. Onverholen flirtende oudjes. Een bezonken schuifeldans op Careless Whisper. Of een gezamenlijk patriottisch lied op Onafhankelijkheidsdag. Het hersteloord uit lang vervlogen tijden, in al z’n lelijkheid heel fraai vereeuwigd, blijkt nog altijd een geschikte plek om mensen te helen en in tijden van nood een gevoel van saamhorigheid te kweken.

Lomax: The Songhunter

MM Filmprodukties

John en Alan Lomax hebben zo’n tienduizend veldopnames op hun naam gezet, schat Michael Taft van de Library Of Congress, terwijl hij door het gigantische archief van Amerika’s centrale bibliotheek loopt. Vader en zoon Lomax reisden in de eerste helft van de twintigste eeuw stad en land af, om in elke uithoek van de Verenigde Staten volksliedjes vast te leggen.

Toen pa John besloot om af te gaan bouwen, sloeg Alan Lomax (1915-2002) zijn vleugels uit naar het buitenland en ontwikkelde zich tot een toonaangevende folklorist en etnomusicoloog. Hij wilde de traditionele volksmuziek vastleggen, vóórdat die definitief door de gulzige massacultuur zou worden opgeslokt. Met zijn bandrecorder vereeuwigde Lomax een wereld, eigen en aards, die inmiddels zowat lijkt te zijn weggevaagd.

Als Rogier Kappers hem aan het begin van de 21e eeuw opzoekt in Florida, is Alan Lomax door een hersenbloeding niet meer in staat om hem echt te woord te staan. Met zijn kinderen, medewerkers en muzikanten zoals Pete en Peggy Seeger, Henrietta Yurchenco en Shirley Collins vangt de Nederlandse filmmaker in Lomax – The Songhunter (92 min.) niettemin het leven en werk van de gepassioneerde Texaanse collectioneur.

In een busje reist Kappers bovendien in het spoor van Alan Lomax naar landelijke gebieden in Schotland, Spanje en Italië. Hij grijpt daarbij terug op diens oorspronkelijke dagboekaantekeningen en gaat op zoek naar lokale mensen die ooit door Lomax met zijn recorder werden vastgelegd. Dit resulteert in prachtige scénes van oudere mensen die zichzelf of een dierbare voor het eerst terug horen. Alsof de geesten van een ver verleden tot hen spreken.

De Nederlandse liedjesjager heeft deze innemende roaddocu uit 2004 bovendien verrijkt met prachtig archiefmateriaal. Van illustere singer-songwriters zoals Woody Guthrie en Pete Seeger, maar vooral van gewone (werke)mensen, die hun dagelijks bestaan inkleurden, opluisterden of simpelweg draaglijk maakten met traditionele liederen: wasvrouwen, schaapsherders, spoorweglui, gevangenen, mijnwerkers en vissers.

Voor Lomax had zijn levensmissie, waaronder z’n eigen familieleven overigens flink had te lijden, een enorm maatschappelijk belang. Het ging hem, vertelt hij gepassioneerd in een archiefinterview uit de tijd dat hij zijn ideeën nog heel krachtig kon formuleren, om niets minder dan de vrijheid voor een cultuur om zich uit te kunnen drukken. Deze film van Rogier Kappers, bekroond met een Gouden Kalf, is een weldadige weerslag van die gedachte.

Horen – en zien – is geloven.

Strike: An Uncivil War

Davy Films / Embankment

Bij de steenkolenfabriek van Orgreave, nabij Sheffield, komt ‘t op maandag 18 juni 1984 tot een keiharde confrontatie tussen stakers en de Britse politie. Vijfduizend stenen gooiende relschoppers kunnen ternauwernood in toom worden gehouden door dappere agenten, die zeer daadkrachtig optreden, gericht hun honden inzetten en charges te paard uitvoeren. Het is de grimmige conclusie van alsmaar oplopende spanningen tussen de conservatieve regering van Margaret Thatcher en onbehouwen arbeiders die weigeren om zich neer te leggen bij de noodzakelijke sluiting van een aantal mijnen.

Althans, zo belandt ‘The Battle of Orgreave’ in het Britse televisienieuws. In de stevige documentaire Strike: An Uncivil War (111 min.) laat Daniel Gordon een andere kant van diezelfde dag zien. Mijnwerkers, insiders én politieagenten schetsen hoe een speciale paramilitaire eenheid van de politie doelbewust de confrontatie met de mannen aan de piketlijn zoekt en zelf de eerste klappen uitdeelt. Deze Britse mobiele eenheid zou in een geheime handleiding door Thatcher zijn aangespoord om de even populaire als militante vakbondsleider Arthur Scargill en de stakers, die zij in een interview doodgemoedereerd ‘the enemy within’ noemt, maar eens goed aan te pakken. Er worden bovendien 95 stakers aangehouden, die snel daarna een forse aanklacht aan hun broek krijgen.

In de navolgende maanden blijft ‘The Iron Lady’ Thatcher nietsontziend druk uitoefenen op de stakende mijnwerkers en hun gemeenschappen. Totdat het water sommigen echt aan de lippen staat en de onderlinge solidariteit begint af te brokkelen. Als mijnwerker Steven bijvoorbeeld tegen zijn vader, een echte vakbondsman, zegt dat hij weer aan het werk wil, wijst die hem subiet de deur. In zijn huis is geen plaats voor een ‘scab’, een vuile stakingsbreker. Op de eerstvolgende maandag wordt Steven opgehaald door twee agenten, die hem met een bus, door een haag van actievoerders, naar de mijn gaan begeleiden. Als een radioverslaggever vervolgens aan zijn vader vraagt of Steven welkom is op zijn begrafenis, is de man onverbiddelijk: ‘Ik kom liever naar de zijne.’

Hele gemeenschappen raken zo verscheurd. En als de mijnen niet lang daarna natuurlijk tóch dichtgaan, volgt de leegte – en de drank en drugs om die te vullen. De mannen in deze typische arbeidersfilm beschouwen The Battle Of Orgreave en de afhandeling daarvan nog altijd als een gotspe, die symbool staat voor hoe zij als leden van de Britse arbeidersklasse sowieso zijn behandeld door de regering Thatcher, die op geen enkele manier begrip leek te hebben voor hun benarde situatie.

Still The Enemy Within

Dartmouth Films

Het is een onvergetelijke scène uit de Britse arbeidersfilm Brassed Off! (1996): terwijl mijnwerker Phil (een prachtige rol van Stephen Tompkinson) bijbeunt als clown op een kinderfeestje, wordt ‘t hem even te veel. Zijn mijn dreigt te sluiten, de bijbehorende fanfare lijkt ook de handdoek in de ring te gaan gooien en zijn eigen vader (een onvergetelijk personage van Pete Postlethwaite) heeft stoflongen en koerst af op een pijnlijke dood. De clown vervloekt God. ‘Die denkt erover om mijn vader te gaan halen’, schreeuwt hij met overslaande stem naar de verbouwereerde ouders en kinderen. ‘En Margaret ‘bloody’ Thatcher laat ie leven!’

De Britse premier Thatcher geldt in de grimmige jaren tachtig als de aartsvijand van elke zichzelf respecterende mijnwerker. Met aangekondigde mijnsluitingen dreigt zij hen stuk voor stuk werkeloos te maken. Bovendien roept ‘The Iron Lady’ de voorhoede van de 160.000 mijnwerkers, die in maart 1984 gaat staken, uit tot de vijand. In Still The Enemy Within (113 min.) blikt Owen Gower terug op de langste staking uit de Britse historie met de betrokken arbeiders (en hun al even strijdbare vrouwen), die niet lang daarvoor nog te horen hadden gekregen dat ze een baangarantie voor het leven hadden in de florerende kolenmijnindustrie. Niet dus.

Tegenover het hardvochtige Thatcherisme staat vakbondsleider Arthur Scargill, de onverzettelijke leider van The National Union of Mineworkers (NUM) en een ideale antagonist voor de Tory-regering en hun vrinden in de conservatieve media. Zijn boodschap is simpel: no pit closures. Al snel komt het dan ook tot keiharde clashes tussen ‘Arthur’s Army’ en de Britse politie. Waar de stakers in eerste instantie nog tamelijk onbekommerd hun vaste strijdlied ‘The miners united will never be defeated!’ aanheffen, is die eensgezindheid enkele maanden later, als het water menigeen echt aan de lippen staat, steeds moeilijker vol te houden

Deze gestaalde working class-docu uit 2014 roept de turbulente staking, die in totaal nét geen jaar zal duren, op met indringende nieuwsbeelden, sprekende zwartwit foto’s, een straffe punk- en new wave-soundtrack en enigszins obligate reconstructiebeelden. Gower maakt er verder geen geheim van aan wiens kant hij zelf staat. Van het kamp van Margaret Thatcher, die in weerwil van Phils noodkreet overigens nog tot 2013 zou mogen blijven leven, krijgt niemand de kans om te reageren. Dit is de mijnwerkersversie van een conflict dat de Britse samenleving compleet verscheurde en voor zowel solidariteit als vijanddenken aan beide zijden van de ‘picket lines’ zorgde.

Striking With Pride: United At The Coalface

SkyShowtime

Veertig jaar nadat een groep Londense LHBTIQ+-activisten een mijnwerkersstaking in Zuid-Wales begint te ondersteunen – en tien jaar nadat daarover de aanstekelijke speelfilm Pride is gemaakt – zet documentairemaker Ashley Francis-Roy in Striking With Pride: United At The Coalface (76 min.) opnieuw de schijnwerper op deze bijzondere alliantie. In het kader van een voorleesprogramma wordt het verhaal ditmaal aan een groep kinderen verteld door de bekende Welshe drag queen Tayce Szura-Radix.

Of ze nog weten wat een mijnwerker is? wil Tayce weten. De jongens en meisjes reageren enthousiast. Waarna de voorlezer begint aan de geschiedenis van de Welshe streek Dulais Valley. Het relaas wordt daarna al snel overgenomen door bewoners van deze hechte gemeenschap, waar iedereen in de jaren tachtig afhankelijk was van de plaatselijke mijn en er na een dag zwoegen onder de grond vaak een pint in de pub wachtte – en daarna nog wel één. Al was het mijnwerkersbestaan natuurlijk ook geen vetpot. Sterker: als er werd gestaakt om sluiting van de mijnen te voorkomen – ‘Coal not dole’ scandeerden ze dan – hadden de gezinnen helemaal geen inkomen en moest er geld worden ingezameld.

Er kwam dus hulp van een andere groep in de verdrukking in het Groot-Brittannië van de Conservatieve premier Margaret Thatcher. Tijdens Gay Prides begonnen homo’s en lesbiennes uit de hoofdstad, die op dat moment toch ook met openlijke homohaat en de AIDS-epidemie kampten, geld in te zamelen voor de stakers. Ze startten zelfs een eigen organisatie: Lesbians And Gays Support The Miners (LGSM). Dat was dan weer tegen het zere been van Thatcher, die de protesten tegen haar regering beschouwde als het werk van binnenlandse extremisten. ‘The Iron Lady’ dubde die ‘the enemy within’. Een andere docu over de mijnwerkersacties ontleent er z’n titel aan: Still The Enemy Within.

Terwijl deze geschiedenis zich ontvouwt in Striking With Pride, maakt Tayce voor luisterende kinderen steeds bruggetjes van het ene naar het volgende verhaalelement. Die vorm heeft geen enorme meerwaarde, maar zit de inhoud ook zeker niet in de weg. De nadruk blijft liggen op de bijzondere gebeurtenissen van halverwege de jaren tachtig, toen er zowaar een zielsverwantschap ontstond tussen gay-activisten en een kleine mijnwerkersgemeenschap in Wales. Niet dat ze daar oorspronkelijk nu zo homovriendelijk waren. Op z’n best werd er zorgvuldig over gezwegen. Toen ‘t erop aankwam moest er zelfs een muntje worden opgegooid of de leiders van LGSM wel welkom waren.

Eenmaal in direct contact, van mens tot mens, kon de afstand echter snel en gemakkelijk worden overbrugd. Ook plaatselijk begonnen er intussen mensen uit de kast te komen. Soms hadden ze zelfs al – saillant detail – ervaring met stiekeme seks in een mijnschacht. Zo ontstond wederzijds begrip en een gevoel van solidariteit. Samen tegen ‘the enemy at the top’, Margaret Thatcher. Want die voerde de druk op de stakers en hun families flink op. Totdat het water hen aan de lippen stond. Sommige mannen gingen dus toch maar weer aan het werk. Tot grote woede van hun lotgenoten, die niets meer wilden weten van deze ‘scabs’. Het leidde tot ernstig geweld tegen de stakingsbrekers.

Zulke incidenten blijven niet onbenoemd in deze typische Britse arbeidersfilm, maar krijgen ook niet de overhand. Uiteindelijk is ‘t een optimistische vertelling geworden over ‘twee gemeenschappen die verliefd werden’. Een onweerstaanbare docu over zelfrespect, erkenning en saamhorigheid.