Klanken Van Oorsprong

Scarabee Films

Toen Nederland in de jaren na de Tweede Wereldoorlog het onafhankelijk geworden Indonesië met de staart tussen de benen verliet, nadat we daar eeuwenlang de kolonisator hadden uitgehangen, nam het de revolutie mee naar een huis. Een muzikale revolutie, welteverstaan. Op schepen zoals de Oranje en Willem Ruys bivakkeerde een nieuwe generatie Indische Nederlanders, die rock & roll en hun eigen variant daarop, indorock, introduceerde in het kneuterige Holland.

Daarmee zouden ze niet alleen in eigen land furore maken. In Duitsland werd de ‘Exoten aus Tulpenland’ volgens gitarist Eddy Chatelin van The Crazy Rockers zo opgehemeld dat ze terstond van hun minderwaardigheidscomplex waren verlost. Met indorock viel in heel Europa een goede boterham te verdienen. En die Indische showpikkies zetten echt de toon, getuige de altijd weer opduikende anekdote over The Beatles. Tijdens hun jonge jaren in Hamburg zouden die de kneepjes van het vak hebben geleerd van Nederlandse indobands (*).

De gouden jaren van de indorock, waarbij The Tielman Brothers uitgroeiden tot de absolute vaandeldragers van het genre, zijn eerder opgeroepen in de documentaire Rockin’ Ramona van Hans Heijnen uit 1991. Regisseur Hetty Naaijkens – Retel Helmrich plaatst datzelfde verhaal in Klanken Van Oorsprong (112 min.) uit 2018 binnen een breder perspectief. Als bastaardzoon van de Indische krontjongmuziek en ruige broertje van de zogenaamde indopop, waarmee The Blue Diamonds, Anneke Grönloh en Sandra Reemer (internationaal) succes boekten.

Én als lekker escapistisch vervolg op een ronduit traumatische periode, waarbij Indische Nederlanders, net als eerst de Japanners en daarna de Hollanders, uit Indonesië werden verdreven om aan het andere eind van de wereld een nieuw leven op te bouwen. Ook artiesten zoals Liesbeth List, Boudewijn de Groot en Ernst Jansz grepen in hun oeuvre regelmatig terug op die ervaringen. De Indische invloed vond via de gebroeders Eddie en Alex van Halen zelfs zijn weg naar Amerikaanse hardrock.

Klanken Van Oorsprong neemt de tijd en graaft toch niet héél diep, maar brengt al die verschillende stromingen wel netjes bij elkaar. Zo ontstaat een liefdevol totaalbeeld van het stempel dat Indische Nederlanders in de afgelopen halve eeuw op de vaderlandse muziekhistorie hebben gezet.

(*) En wie staan daar op de foto bij een optreden van The Tielman Brothers? Juist, Paul en John.

Raymond!

NTR

‘Wat bent u?’ vraagt een jongetje als Raymond van het Groenewoud, achtervolgd door een cameraploeg, het schoolplein van de Amsterdamse Montessori school oploopt. ‘Ik zing’, antwoordt die goedgeluimd. ‘Een zanger dus. Een Belgische zanger.’ Een meisje wil weten waarom hij dan in Nederland is. ‘Omdat ik hier naar school ging toen ik zeven of acht jaar oud was’, antwoordt Van het Groenewoud vriendelijk. ‘In de Tweede Wereldoorlog?’ wil een jongen weten. ‘Nee, nee, na de Tweede Wereldoorlog’, reageert hij ad rem. ‘Vóór de volgende.’

En daarmee is de toon gezet voor dit lekker scherpe portret van de Vlaamse muzikant, die zijn wortels in Nederland heeft liggen. In Raymond! (60 min.) onderneemt Van het Groenewoud een onvervalste trip nostalgia langs de plekken die zijn leven en carrière hebben gevormd. Wat begint als een weemoedige stroom van herinneringen (versterkt met fraaie uitvoeringen van sleutelliedjes op locatie, begeleid door Golden Earring, Black Box Revelation en Triggerfinger) mondt uiteindelijk uit in een bij vlagen tamelijk schrijnend (zelf)portret, zeker als zijn zoons en ex-geliefden als de zussen Mie en Nana de Backer aan het woord komen.

Er is een voorkant, stelt zijn laatste echtgenote Sigrid Spruyt. Een prachtig, imposant en wondermooi oeuvre. ‘Maar als je omkijkt en je kijkt naar de achterkant, dan zie je natuurlijk de puinhopen die het gekost heeft om dat op te bouwen. Je zou het als een soort seriemoord op relaties kunnen zien.’ Van het Groenewoud zelf beaamt dit min of meer. Het was een keuze tussen: ‘Wil ik het juiste leven, waarbij ik pijn doe? Of wil ik geen pijn doen en daardoor scheefgetrokken leven?’ Hij heeft het antwoord geformuleerd dat veel kunstenaars geven. ‘Dan heb ik eigenlijk op den duur altijd gekozen voor: ik wil het juiste parcours doen. Ook als het vreselijk veel pijn doet of kan doen.’

Zo kenschetst filmmaker Karel van Mileghem in Raymond! trefzeker de somberaar achter de songschrijver. Van het Groenewouds composities krijgen daardoor nog eens extra lading. En ’s mans songboek bevat ook genoeg luchtige bijdragen (waaronder zijn gospelhit Liefde Voor Muziek, die hij uitvoert op het schoolplein van het atheneum, waar hij in de jaren zestig acht jaar nodig had om uit te vinden dat hij er helemaal niets te zoeken had) om ervoor te zorgen dat dit portret nooit al te zwaarmoedig wordt.

Jacques Brel, Fou De Vivre


Hij leeft voort in zijn tijdloze chansons. Over VesoulRosa of Amsterdam. Jacques Brel kan zijn gehoor veertig jaar na zijn overlijden nog steeds in vervoering brengen. Hij zingt niet, hij vertelt muzikale verhalen. Met zijn gedragen stem, de zwierige gebaren waarmee hij die kracht bijzet en het expressieve hoofd dat grootse emoties communiceert en maar blijft transpireren.

De Belgische chansonnier Jacques Brel móest wel een ster worden, zo lijkt het nu. Maar de documentaire Jacques Brel, Fou De Vivre (90 min.) laat zien dat die conclusie alleen achteraf kan worden getrokken. Vóór het succes was er – gewoon – de twijfel, het onbegrip en de armoe. Jackie Brel had ook gewoon in zijn vaders kartonfabriek kunnen blijven steken. Als lid van de door hem verfoeide Brusselse Burgerij.

‘Waarom ben ik niet gewoon zoals de anderen gebleven? vraagt hij zich vertwijfeld af in deze documentaire van Philippe Kohly als al zijn pogingen, aan het begin van de jaren vijftig, om door te breken in Parijs steeds weer lijken te mislukken. In zijn eigen antwoord klinkt de romanticus door: ‘Omdat ik bang was om vroegtijdig dood te gaan, vroegtijdig oud te worden.’ Zou hij het menen? Of paste zo’n uitspraak ook wel bij wie Brel en plein publique wilde zijn?

In deze biopic, die ‘s mans acteercarrière slechts zijdelings behandelt, krijgt de zanger in elk geval ruim baan en vertelt hij, via talloze oude interviewfragmenten, zijn eigen verhaal. Een dominante verteller kadert die met verve in. Jacques Brel, Fou De Vivre is verder op smaak gebracht met enkele geanimeerde scènes en héél véél prachtig concertmateriaal. Van de zanger in optima forma, die niet zonder zijn publiek kon en eeuwig aan zichzelf bleef twijfelen – tot kotsen aan toe. Of zoals Brel zelf, in misschien wel zijn grootste evergreen, op dramatische toon zingt: Ne Me Quitte Pas.

André Hazes: Zij Gelooft In Mij

Bijna vijftien jaar na zijn dood kunnen we de balans opmaken van wat André Hazes heeft nagelaten. Zijn kinderen Dré en Roxanne (in deze documentaire te zien als de kinderversie van zichzelf) zijn op eigen kracht beroemdheden geworden, laatste vrouw Rachel werd een vaste gast in ‘de bladen’ en hij geldt nog altijd, onbetwist, als Neerlands grootste levensliedzanger.

De documentaire André Hazes: Zij Gelooft In Mij (91 min.) van John Appel heeft daarin een niet te onderschatten rol gespeeld. Tot die tijd hadden we Hazes nog kunnen verslijten voor een René Froger of een Lee Towers, inwisselbare Nederlandse varianten op internationale sterren als Frank Sinatra en Engelbert Humperdinck. Misschien is het zo simpel als André het zelf altijd formuleerde: hij had écht de blues (al klinkt die in zijn geval dan als een smartlap).

Die muziek kegelt alles en iedereen omver in deze film uit 1999, de eerste Nederlandse documentaire in lange tijd die het echt goed deed in de bioscoop. Omdat het soms lijkt alsof Hazes echt alleen voor jou zingt, terwijl je weet dat hij het in werkelijkheid tegen Rachel, of zijn overleden moeder, heeft. ‘Dan zeggen ze: alles wat ie zingt komt recht uit zijn hart’, zei Theo Maassen daarover gekscherend in zijn voorstelling Bepaalde Dingen. ‘Dan zeg ik: er snel uithalen, dat ding!’

Zij Gelooft In Mij legt overtuigend het verband tussen de muziek en het leven van Hazes, een man die misschien groots en meeslepend wilde leven, maar in het dagelijks bestaan vooral met zijn ziel onder zijn arm rondliep (of beter: zat, met altijd een sigaret en blik bier bij de hand). Die Hazes, die gewoon domweg gelukkig wil zijn, maar al twee huwelijken naar de Filistijnen heeft geholpen en druk doende is met nummer drie, domineert deze film die de tand des tijds moeiteloos heeft doorstaan.

Met de jaren is bovendien de knipoog verdwenen waarmee Ons Soort Mensen het fenomeen Hazes, en zijn glorieus bebrilde schoonmoeder, altijd bezag en resteert slechts een aangrijpend portret van een man die op het podium boven zichzelf uitstijgt. Als het doek is gevallen, blijkt hij echter gewoon weer dat jongetje uit een slecht huwelijk (waarvan vader zich gedurig een stuk in de kraag zoop), dat even op het slechte pad belandde (zoals is vervat in het boek De Jongens Van De Corridor) en vervolgens Zijn Stem vond (zoals bijvoorbeeld is te horen in het titelnummer van deze film, dat naderhand een echte evergreen werd).

In de documentaire Magie Van De Montage onderzoekt John Appel het werk van Nederlandse editors als Menno Boerema, Ot Louw en Gys Zevenbergen. Samen met hen praat hij over de do’s en don’t van montage en bekijken ze scènes uit succesvolle Nederlandse documentaires als Het Nieuwe Rijksmuseum, Ne Me Quitte Pas en Janine.

Ook enkele omstreden scènes uit de Hazes-docu komen daarbij aan bod, zoals de camera die blijft lopen nadat de geëmotioneerde zanger expliciet heeft gevraagd om daarmee te stoppen en de nagespeelde aankoop van een nieuwe auto voor Rachel, waarmee een echtelijke ruzie lijkt te worden bijgelegd.