Zoekjaar

Windmill / VPRO

‘Weet je zeker dat de rest in orde is?’ vraagt Nadh Lingyun Cao, terwijl hij ongelukkig naar zijn laptop kijkt.

‘Ik weet het niet zeker, antwoordt Joris Koptod Nioky. ‘Ik ben nu eenmaal ook geen expert, maar ik denk dat het wel in orde is’ Hij laat een korte stilte vallen. ‘Alstjeblieft… probeer me te negeren als we filmen.’

‘Moet ik gewoon het nummer veranderen?’ onderbreekt Lingyun Cao hem desondanks.

‘Welk nummer?’

Lingyun Cao doet nóg een poging om de informatie op zijn beeldscherm te vatten. ‘Ik heb gewoon een accountant nodig.’

Even daarvoor heeft de in Nederland woonachtige kunstenaar (33) uit China zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Hij had overigens geen andere keus. Als hoogopgeleide migrant heeft Lingyun Cao, na het afronden van zijn studie aan de Gerrit Rietveld Academie, nog een jaar de tijd om werk te vinden, dat minimaal 2400 euro per maand oplevert. Anders moet hij het land na negen jaar verlaten.

Joris maakt een documentaire over dit Zoekjaar (70 min.). Om daarmee een begin te maken heeft hij alvast 18.000 euro subsidie gekregen. Voor deze film dus, waarvoor ie in totaal zo’n drie ton nodig denkt te hebben. Intussen blijft zijn hoofdpersoon worstelen met de Nederlandse bureaucratie. ‘I want to move people’, noteert hij in een schriftje. ‘Console them. Disrupt them. Art is my unconditional gift.’

Dan is allang duidelijk dat de twee zeker geen conventionele vertelling voor ogen hebben, waarbij de hoofdpersoon er aan het eind, na het overwinnen van de nodige administratieve obstakels, al dan niet in slaagt om zichzelf van een baan, klus of project te verzekeren, die voldoende geld binnenbrengt. Zoekjaar wordt een mindfuck van jewelste, op het snijvlak van documentaire, fictie en performancekunst.

Nadh Lingyun Cao, die via ingesproken audioberichtjes diep in z’n binnenste laat kijken, draait zichzelf steeds verder vast en raakt daarvan alsmaar gefrustreerder. Dat zorgt tevens voor botsingen met de man achter (en ook: voor) de camera. ‘Het komt jou zeker wel goed uit dat ik in deze situatie zit’, bijt hij hem toe. ‘Dit is perfect voor die klotefilm van je. Zie je niet waar ik doorheen ga? Heb je dan geen enkele empathie?’

Zulke confrontaties doen denken aan Joris Koptod Nikoys vorige film, waarin hij de degens kruiste met zijn eigen moeder Rian. Dit Ben Ik Niet, voegde zij hem getergd toe, toen ze doorkreeg wat de teneur van die documentaire werd. Bij Lingyun Cao lopen de emoties ook steeds hoger op, totdat het komt tot een soort catharsis, die de filmmaker rücksichtslos vastlegt terwijl hij hem tegelijkertijd tot kalmte probeert te manen.

Zoekjaar wordt daarmee een bijzonder unheimische film – niet in het minst ook door de uitzinnige beeldexperimenten van zowel de kunstenaar als de filmmaker waarmee de ontwikkelingen worden omlijst. Tegendraads, duister en soms bijna onuitstaanbaar. En meta, dat ook. Over de ongemakkelijke verhouding tussen maker en subject, waarbij de één de ander soms harder nodig heeft dan de ander hem – al kan dat zo omdraaien.

Præst Søger Paradis

KRO-NCRV

In de afgelopen vijfhonderd jaar hebben er 45 predikanten gewoond in de pastorie van Sejerø. Zij woonden met hun vrouw en kinderen op het Deense eiland, dat twaalf kilometer lang en twee kilometer breed is. Die ‘lange sigaar’ bevindt zich in het Kattegat, op een uur reizen van het vasteland. Je kunt er alleen met een veerpont komen.

Nu is er een jonge vrouw, net van de opleiding theologie in Kopenhagen, uitgekozen door het kerkbestuur. Dat was ‘een gewaagde zet’ aldus voormalig voorzitter Esther, die nog een bijzondere rol zal spelen in deze vierdelige serie van Ina Lindgreen en Sofie Tønsberg. Josefine Frej Mikuta wordt predikant voor ongeveer 350, veelal gepensioneerde inwoners. En ze brengt haar eigen progressieve agenda mee: feminisme en zorgen over het klimaat.

Dat is in Præst Søger Paradis (Engelse titel: Pastor In Search of Paradise, 113 min.) voor beide kanten wennen. Josefine komt uit een wereld van videogames en popmuziek en moet zich nu nestelen op een plek waar conservatieve christenen eeuwenlang de toon hebben gezet. Terwijl ze als student op haar kamer in de hoofdstad graag falafel at, krijgt zij in de kolossale pastorie nu het plaatselijke gerecht Fulskager, in deeg gewikkelde gehaktballetjes, voorgeschoteld.

Tegelijkertijd worden de pensionado’s van Sejerø geconfronteerd met vegan poffertjes, een collecte voor groene kerken en lichtzwaarden tijdens catechisatielessen, voor een ‘supervet’ Jedi-rollenspel over de strijd tussen goed en kwaad. Verteller Emil Rothstein verbindt alle verhaallijntjes in deze cultuurclash op milde toon met elkaar. Zo ontstaat een klassieke vertelling over hoe een kleine gemeenschap wordt opgeschud door de komst van een vreemdeling.

Via de woke pastor, die eigenwijs, kwetsbaar, empathisch, naïef en dapper haar weg zoekt in een andere wereld tonen Ina Lindgreen en Sofie Tønsberg bovendien hoe vooruitgang en traditie niet alleen botsen, maar elkaar ook kunnen vinden. Zolang er sprake is van wederzijds respect en gemeenschapszin. Uit zowel de gesprekken met Josefine zelf als de zitinterviews met enkele bewoners van Sejerø spreekt dat ze er samen iets van proberen te maken.

De voormalige voorzitter van het kerkbestuur Esther laat de nieuwe pastoor bijvoorbeeld delen in haar eigen geluk. Behalve een fraaie miniserie over een westerse kerk in de 21e eeuw wordt Pastor In Search of Paradise daarmee ook een lievig portret van een gemeenschap in transitie. Waarbij de achtergrond van de pastor en haar motieven om juist daar haar geluk te beproeven wellicht nog wat meer aandacht hadden verdiend. Die worden wel aangestipt, maar niet uitgewerkt.

Al zou Josefine natuurlijk ook gewoon gevallen kunnen zijn voor de slogan van dat idyllische eiland in het Kattegat: ver van de stad, dicht bij elkaar.

Hearts And Minds

Military Report

Als er één land met zelfvertrouwen uit de Tweede Wereldoorlog is gekomen, dan moet het de Verenigde Staten zijn. Het idee van Amerika als politieagent van de wereld heeft zich dan stevig in het collectieve zelfbeeld vastgezet. Een militaire kracht ten positieve. Onoverwinnelijk. En voortgedreven door hoogdravende idealen.

Deze Oscar-winnende anti-oorlogsfilm uit 1974, waarin Amerika’s tragische exercitie in Vietnam wordt belicht, maakt voor eens en altijd korte metten met dat idee. Het superioriteitsgevoel van de VS – op een treffende manier belichaamd door fier zingende soldaten uit de musical This Is The Army, die beweren dat ze ‘dressed up for victory’ zijn en beslist ‘won’t stop winning’ – wordt door regisseur Peter Davis op alle mogelijke manieren uitgekleed. Tot er niet veel meer rest dan militair jargon als ‘kill ratio’, ‘free fire zones’ en ‘search & destroy’. Of, zoals Amerikaanse Vietnam-veteranen hun modus operandi tegenover elkaar kortweg samenvatten: ‘kill some gooks’.

Davis start bij het begin. ‘Ons idee over vooruitgang beperkt zich niet tot ons eigen land’, zegt de Amerikaanse president Harry Truman (1945-1953), met gevoel voor understatement. ‘Dat delen we met mensen in de hele wereld.’ Zijn woorden worden direct gevolgd door bombardementen en beschietingen in Vietnam. Die beelden zijn een logisch gevolg van de acties van Trumans opvolgers. Van Eisenhouwers domino-theorie, dat de hele wereld direct communistisch wordt als ze Vietnam laten vallen, via Kennedy’s eenzijdige blik op het licht aan het eind van de tunnel tot Johnsons larmoyante betoog dat ze de Hearts And Minds (112 min.) van de plaatselijke bevolking moeten winnen.

Tegenover verdedigers van die doctrine, zoals ideoloog Walt Rostow, generaal William Westmoreland en de voormalige krijgsgevangene George Coker, plaatst Davis enkele landgenoten met gewetensbezwaren, een dienstweigeraar én defensieanalist Daniel Ellsberg, die geheime documenten over de oorlog lekte, de Pentagon Papers. Ellsberg windt er geen doekjes om: ‘We willen er niet aan dat dit onze oorlog is, want dat zou inhouden dat we moeten erkennen dat de slachtoffers die aan beide zijden zijn gevallen een gevolg zijn van ons eigen beleid en dat we misschien aan de verkeerde kant vechten. Wij vechten niet alleen aan de verkeerde kant, wij zíjn de verkeerde kant.’

Voor die stelling is zonder al te veel moeite bewijs te vinden. Davis laat vaak eerst de arrogante onwetendheid van Amerikaanse beslissers zien en daarna de dood en destructie die zij aan het andere eind van de wereld zaaien. Gewone Vietnamezen tonen vervolgens wat er werkelijk in hun harten en hoofden omgaat en hoe ze kapot gaan van verdriet om wat er bij hen, in hun familie of onder hun volk is aangericht. ‘De Oriëntaal hecht nu eenmaal niet zoveel waarde aan het leven’, bestaat William Westmoreland, die vier jaar lang bevelhebber van de Amerikaanse troepen in Vietnam was, ‘t desondanks te zeggen. ‘Het leven is overvloedig en goedkoop in de Oriënt.’

Intussen blijft de Amerikaanse generaal ziende blind en horende doof voor de rol die hij en de zijnen daarin hebben gespeeld – en die glashelder is voor iedereen die dit krachtige schotschrift tegen Amerika’s brute oorlogsdrift heeft gezien.