Waco: Madman Or Messiah

Een leider die alle antwoorden heeft en zelf toch één groot vraagteken blijft. Het is niet vreemd dat charismatische mannen als Bhagwan Sri Rajneesh, Jim Jones en Charles Manson een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenen op zowel hun (voormalige) volgelingen als filmmakers. Na recente documentaires over de Bhagwan-beweging (Wild Wild Country), The Peoples Temple (Jonestown: Terror In The Jungle) en de Manson-familie (Inside The Manson Cult: The Lost Tapes) heeft Christopher Spencer nu de Waco-archieven uitgeplozen om met negen voormalige leden van de Branch Davidians en zijn tegenstanders een al even illustere sekteleider te portretteren: David Koresh.

Alle elementen voor een interessant en dramatisch verhaal dienen zich in 1993 als vanzelf aan rond de thuisbasis van diens religieuze gemeenschap op Mount Carmel, nabij Waco, Texas. De enigmatische leider die zich als vanzelfsprekend, omdat hij nu eenmaal een heilige plicht heeft, de (minderjarige) meisjes toe-eigent, gaat steeds meer in zichzelf geloven en zorgt zo intern voor spanningen. Het absolute Wij-gevoel, dat hij probeert af te dwingen, zorgt automatisch ook voor frictie met de buitenwereld. Waar Koresh zijn volgelingen de hemel op aarde leek bieden, leidt hij ze in werkelijkheid met vaste hand naar de poorten van de hel. Waar een eindconfrontatie van liefst Bijbelse proporties volgt. In het geval van Waco: de langste belegering uit de Amerikaanse historie. Met 82 dode leden, waaronder 23 kinderen, tot gevolg.

Het tweeluik Waco: Madman Or Messiah (172 min.) vertelt in eerste instantie twee parallelle verhalen: de ontwikkeling van de Branch Davidiansen de getormenteerde jongeling Vernon Howell – net als Charles Manson een mislukte muzikant – die zich onder de naam David Koresh opwerpt als absolute leider van de religieuze gemeenschap. Én de aanloop naar de maandenlange belegering van de thuisbasis van de sekte in Waco, die in het tweede deel zal uitlopen op een bloedige confrontatie tussen zwaarbewapende sekteleden en de FBI. Waarbij de federale agenten de ene na de andere tactische blunder begaan en Koresh en de zijnen, in een slinkse mediaoorlog, rücksichtslos als niets minder dan de vijand portretteren. Dat zal alle betrokkenen duur komen te staan.

Behalve voormalige sekteleden komen in deze stevige film ook hun voormalige opponenten aan het woord: FBI-medewerkers, de undercoveragent die bij de Branch Dividians infiltreerde en onderhandelaars die een confrontatie met Koresh’ familie moesten zien te voorkomen. Bijbel-kenners proberen intussen vat te krijgen op de ideologie en profetieën van Koresh, terwijl zijn stiefbroer en tante de persoon achter de messias/madman proberen te duiden. De grote leider zelf laat van zich horen via 247 geluidsbanden die door de FBI zijn gemaakt tijdens de belegering. Die opnames maken tastbaar hoe de situatie in Waco steeds verder ontspoort en een dramatische ontknoping, met het bijbehorende martelaarschap voor David Koresh, onafwendbaar wordt.

Tegelijkertijd geven de tapes een inkijkje in het hoofd van deze zelfverklaarde heiland, die nog altijd diep onder de huid zit bij zijn voormalige volgelingen. Waarbij onvermijdelijk de vraag opspeelt: was de man echt in zichzelf gaan geloven of was alles, van de diepe vergezichten tot de vurige preken, onderdeel van één grote relishow die alleen nog met hel en verdoemenis kon eindigen?

Devil’s Pie – D’Angelo

Hij deed wat een artiest van zijn kaliber niet doet. Op het hoogtepunt van zijn roem verdween de Amerikaanse soulzanger D’Angelo van de aardbodem. Zijn baanbrekende album Voodoo was in 2000 ontvangen als een absoluut meesterwerk en hijzelf werd vervolgens gebombardeerd tot superster en sekssymbool. En toen kwam de Noorderzon langs en ging D’Angelo er, voorgoed?, achteraan.

Veertien jaar lang leek de artiest D’Angelo dood en begraven, terwijl de man erachter, Michael Eugene Archer, gewoon doorleefde en voornamelijk schimmige verhalen over drugsgebruik, ongelukken en arrestaties voortbracht. ‘Hij is Superman’, zegt zijn voormalige drummer Questlove, die zelf furore maakte met de hiphopgroep The Roots. ‘Maar hij is ook Clark Kent, met kryptoniet gevangen in zijn ziel.’

Volgens de drummer had D’Angelo, die door hem overtuigend in een traditie van getroebleerde zwarte genieën wordt geplaatst, moeite om ‘the chosen one’ te zijn. ‘Op een bepaald moment ging ik elke avond naar bed’, vertelt D’Angelo’s manager Alan ‘Pops’ Leeds, die eerder werkte met lastpakken als James Brown en Prince, met gevoel voor drama. ‘En dan bad ik dat ik niet gebeld zou worden dat hij was opgepakt, dat hij in gevaar was of dat er, God verhoede, nog iets ergers was gebeurd.’

Die dreiging is in de broeierige documentaire Devil’s Pie – D’Angelo (84 min.) van filmmaker en D’Angelo-fan Carine Bijlsma nog altijd voelbaar. Ze benadert haar idool in eerste instantie omzichtig als hij voor het eerst in jaren weer gaat optreden en laat vooral zijn directe omgeving aan het woord. Gaandeweg verschijnt de man zelf steeds nadrukkelijker voor Bijlsma’s camera. ‘Als je op het podium staat, in de studio bent of muziek schrijft en alles geeft en ze je daarvoor betalen’, zegt hij tegen haar. ‘Weegt dat geld dan op tegen wat je geeft?’ Hij geeft zelf antwoord: ‘Nee. Dus wat voedt je ziel als je alles hebt gegeven op het podium? Dat is God. Maar wat dan? Hoe voed je jezelf daarmee?’

Het lijkt één van de centrale dilemma’s in het leven van de soulzanger, die in een godsvruchtige omgeving opgroeide en later op zeer seculiere wijze, met muziek van de duivel, carrière maakte. Muziek als redding en zondeval tegelijk, zoiets. Devil’s Pie is intussen zowel een intiem portret van het gecompliceerde mens D’Angelo zelf als van de groep mensen om hem heen, die ontzag heeft voor zijn talent en alles in het werk stelt om dat te faciliteren. Voor hen is hij zoiets als de Black Messiah, tevens de titel van de langspeler waarmee hij in 2014 zijn comeback zou maken.