Mijn Nieuwe Vrienden Van Afdeling Drie

KRO-NCRV

Daar loopt hij dan, door zo’n typische ziekenhuisgang. Frans Bromet, de inmiddels tachtigjarige nestor van de Nederlandse camerajournalistiek. Voor de verandering nu eens niet achter zijn camera, maar ervoor. Als onderwerp van zijn eigen film. Dat is ie natuurlijk wel eens vaker geweest, maar nu is ’t per ongeluk gebeurd: hij kreeg een hersenbloeding en belandde in de Amsterdamse revalidatiekliniek Reade.

Daar begint het bloed toch al gauw weer te kruipen waar het eigenlijk niet gaan kan. Als het na enige tijd wat beter met hem gaat, pakt Bromet zijn camera erbij, de lens waardoor hij al zeker een halve eeuw naar de wereld kijkt. Die helpt hem om het leven te begrijpen en accepteren. En dat is nu niet anders. Via die onafscheidelijke kameraad op zijn rechterschouder ontmoet hij nu Mijn Nieuwe Vrienden Van Afdeling Drie (55 min.) en het nieuwe leven en de parallelle wereld waarin zijn medepatiënten (en hijzelf) terecht zijn gekomen.

Bromets persoonlijke betrokkenheid vormt echt een meerwaarde tijdens de intieme gesprekken die hij voert met mannen die te maken hebben gekregen met pak ‘m beet een hersentumor, auto-immuunziekte, psychose, gebroken heup of amputatie. Ieder voor zich heeft zijn eigen malheur een plek moeten geven. En daarbij speelden die anderen, in datzelfde schuitje, een essentiële rol. Frans Bromet heeft ‘t zelf aan den lijve ondervonden, die betrokkenheid en kameraadschap. Ze hebben ook hem erdoorheen getrokken.

Daarmee is dit een wat zachtere film geworden dan de producties die Bromet doorgaans, ondanks zijn hoge leeftijd, nog altijd per strekkende meter aflevert. Natuurlijk, zodra blijkt dat revalidatiecentra zoals Reade moeten bezuinigen en ‘t daardoor nog maar de vraag is of ze de zorg, die hij zelf gedurende zo’n drie weken tot volle tevredenheid heeft ontvangen, wel overeind kunnen houden, schiet de oude rot direct in z’n sceptische stand en bevraagt hij enkele leidinggevenden over wat dit zou en heeft te betekenen.

Moeten ze niet veel meer de barricaden op? vraagt hij als alle bespiegelingen over ‘afschalen’, ‘FTE’s’ en ‘slimmer werken’ hem even zwaar te moede worden. Dan klinkt hij gewoon weer als de onverslijtbare Frans Bromet die zich al tientallen jaren vanachter de camera manifesteert. In Mijn Nieuwe Vrienden Van Afdeling Drie blijft de nadruk echter altijd liggen op zijn lotgenoten, mensen die van een ingrijpende levensgebeurtenis ‘een positieve belevenis’ proberen te maken. Zoals hij ook zelf doet met deze intieme interviewfilm.

Gebroken

KRO-NCRV

‘Dit is een verslag van de kinderrechter die zich met mij heeft verstaan,’ vertelt Frénk van der Linden. Tijdens een bezoek aan het Noord-Hollands Archief, op zoek naar de echtscheidingspapieren van zijn ouders, is hij aanbeland bij een gespreksverslag van 29 maart 1973. ‘Franciscus Johannes Wilhelmus Theodorus’, staat er te lezen. ‘Dat was ik. Ik was toen vijftien.’

De bekende journalist, schrijver en presentator leest voor uit zijn eigen verklaring: ‘Iedere keer als ik aan het bezoek aan mijn moeder denk word ik hypernerveus. Dit heeft nadelige gevolgen bij mij op school. De laatste drieënhalf jaar in ons gezin zijn een lijdensweg geweest. Mijn moeder heeft die toestand geschapen. Zij was iedere avond weg. Zij hield volgens mij weinig van ons. Nu wil ze de lieve moeder uithangen. Het doet mij helemaal niets meer.’

‘Ben ik dit?’ vraagt Van der Linden zich een kleine halve eeuw later af. De werkelijkheid was natuurlijk veel gecompliceerder, constateert hij in Gebroken (51 min.). De relatie met zijn moeder zou echter worden afgebroken en altijd een gevoelig punt in zijn leven blijven. Als zijn zus Désirée bijvoorbeeld plompverloren vertelt dat ze na de scheiding vooral bij haar vader wilde blijven omdat Frénk daarvoor had gekozen, is hij zichtbaar even van slag.

Deze verzorgde tv-docu van Nan Rosens richt zich op de impact van het verlies van een ouder als gevolg van een vechtscheiding. Bij de tweede hoofdpersoon was het haar vader die volledig buiten beeld raakte. Rianne Rouw-Reffeltrath dacht dat hij geen behoefte had aan contact. Pas jaren later ontdekte ze hoe het werkelijk zat. Samen met de man die ze haar halve jeugd moest missen – en die zelf in die tijd met zijn vaderziel onder z’n arm liep – maakt ze nu de rekening op.

Hoewel de twee getuigenissen inhoudelijk en emotioneel gelijkwaardig en complementair zijn, lijkt de documentaire toch een beetje uit balans. Het relaas van ‘Bekende Nederlander’ Frénk van der Linden – die regelmatig zijn verhaal heeft gedaan over de scheiding van z’n ouders, daarover eerder al een documentaire maakte (Verloren Band, 2009) en inhoudelijk waarschijnlijk ook zijn stempel op de film heeft gedrukt – trekt nu eenmaal automatisch veel aandacht naar zich toe.

Om het boeiende en maatschappelijk relevante thema van ouders die na een echtscheiding (voorgoed) uit beeld verdwijnen goed in de verf te zetten had deze film daarom nog wel een extra casus kunnen gebruiken. En anders had Rosens misschien toch rücksichtslos moeten kiezen voor het persoonlijke relaas van Frénk van der Linden, voor wie het vertellen van dit signatuurverhaal (ook) een therapeutisch karakter lijkt te hebben.