Rock Hudson: All That Heaven Allowed

HBO

Laten we zeggen dat er een Rock Hudson was – en een Roy Fitzgerald. Hudson was ‘the most wanted man in America’, de Adonis van de jaren vijftig en zestig. De ideale protagonist voor elke Hollywood-film: charmant, toegankelijk en verduiveld knap. Elke vrouw werd verliefd op hem en elke man wilde op hem lijken. En daarnaast was er dus Fitzgerald, kind van gescheiden ouders, net uit de marine én homoseksueel. ‘Een seksuele gladiator,’ aldus de schrijver Armistead Maupin, die nog een omstreden rol in zijn leven zou spelen.

Dat Rock Hudson (1925-1985) in werkelijkheid Roy Fitzgerald was, was een publiek geheim in Tinseltown. Hij had niet voor niets onderdak gevonden bij Henry Willson, een Hollywood-agent die jonge, stoere jongens verzamelde – niet alleen voor professionele doeleinden. Willson zorgde ervoor dat de bladen over romances van Hudson met allerlei dames schreef en regelde uiteindelijk zelfs een echtgenote voor hem: zijn eigen secretaresse Phyllis Gates. Zo kon de Amerikaanse acteur zich voor het grote publiek in zijn kast blijven verschuilen. En dat is natuurlijk ook het centrale thema van Rock Hudson: All That Heaven Allowed (104 min.), een aangrijpende documentaire van Stephen Kijak.

Homoseksualiteit kreeg soms overigens wel degelijk een plek in Rock Hudsons films: als een truc om alsnog de ‘love interest’ van de desbetreffende rolprent, Doris Day bijvoorbeeld, voor zich te winnen. Het was een slinkse streek: de stiekeme gay moest een macho spelen die homoseksualiteit voorwendde om een vrouw te scoren. Met die wetenschap zijn sommige scènes buitengewoon ongemakkelijk om te bekijken. Kijak maakt daarvan slim gebruik. Hij recyclet allerlei fragmenten uit Hudsons filmografie en geeft die een rol in zijn visie op diens leven, dat op tragische wijze ten einde komt: Hudson wordt de eerste beroemdheid die en public public bezwijkt aan ‘the gay plague’, AIDS.

Thematisch sluit deze film aan bij de klassieke documentaire over homoseksualiteit in Amerikaanse speelfilms, The Celluloid Closet (1995), en het meer recente Scotty And The Secret History Of Hollywood (2018). Deze films tonen een entertainmentwereld, waarin alleen de buitenkant telt. Ook voor heren. Zij waren gehouden aan een eendimensionaal beeld van de man als koene ridder, eenzame held of geraffineerde ladiesman en moesten dat imago permanent beschermen. Als een tabloid lucht kreeg van het verborgen leven van een beroemdheid, kwamen er onvermijdelijk suggestieve verhalen. Ook Hudson leefde continu met de angst dat hij zou worden ontmaskerd.

Veelal buiten beeld schetsen vrienden, collega’s en ex-geliefden, met soms wel erg plastische herinneringen aan de Rock, in deze film een levendig beeld van de steracteur, zijn imago en de identiteit die daarachter schuilging. Buitengewoon aangrijpend is het relaas van actrice Linda Evans. In de serie Dynasty had zij een zoenscène met de acteur, die destijds nog geheim hield dat hij AIDS had. Toen bekend werd dat hij ziek was, werd ook zij gemeden. ‘Waar is je menselijkheid?’ vroeg ze zich af. ‘Waar is je compassie? En wat is er toch aan de hand met deze wereld?’ Evans ervoer, kort en relatief oppervlakkig, de attitude die haar tegenspeler vreesde.

En Rock Hudson zelf – of moeten we toch Roy Fitzgerald zeggen? – werd vervolgens in harteloze roddelbladen gereduceerd tot ‘the hunk who lived a lie’. Daarmee is hij tevens een symbool geworden, laat Stephen Kijak treffend zien in deze alternatieve Hollywood-film. Van een minderheidsgroep, samenleving en tijd – en tegelijk van iedereen die niet zichzelf kan zijn, elk land waar geen werkelijke vrijheid bestaat en zogezegd dus van alle tijden.

Hunger Ward

Abeer is zes jaar oud en weegt vijftien pond. Vijftien. Pond. Met grote ogen kijkt ze toe hoe een zuster van de Aslam-kliniek in het Noorden van Jemen een naald inbrengt in haar linkerarmpje. Het meisje gaat aan het infuus. Om te redden wat er nog te redden valt.

Even later zit ze wezenloos voor zich uit te staren, in een ruimte met allemaal vrouwen in zwarte boerka’s met net zo’n weerloos hummeltje op hun schoot. ‘Hebt u genoeg geld om haar te kunnen voeden?’ vraagt zuster Mekkia Mahdi aan Abeers vader. Het antwoord laat zich raden. ‘Lach één keer naar me’, probeert de zuster het ondervoede meisje nog een reactie te ontlokken. Abeer heeft haar echter niet meer dan een flauwe glimlach te bieden, terwijl ze met haar vader het ziekenhuis verlaat. Op weg naar een ongewisse toekomst in dat troosteloze land.

Andere kinderen verlaten de Hunger Ward (40 min.) als ze hun laatste adem al hebben uitgeblazen. De hongersnood in Jemen is alomtegenwoordig. Het leven van twee miljoen kinderen hangt aan een zijden draadje. En ook de oorlog zelf kan ze nog te pakken krijgen. Het is allemaal vervat in die blik van Abeer: de tristesse, het lijden, de totale verslagenheid. Gevangen in een vicieuze cirkel van oorlog en honger, die zo nu en dan ook van deze gestileerde, indringende en voor een Oscar genomineerde korte documentaire van Skye Fitzgerald een moedeloos makende bedoening dreigt te maken.

Bij gebrek aan licht aan het eind van de tunnel, zijn er alleen de onvermoeibare ziekenhuismedewerkers die voor licht en verlichting zorgen: Zij vertegenwoordigen de hoop tegen wil en dank. Dagelijks brengen ze dat ene, ondanks alles troostrijke, uitgangspunt in de praktijk: het redden van één mensenleven is als het redden van de complete mensheid.