First Kill

Lemming Film

Als oorlog niet meer dan de hel zou zijn, dan zouden we snel stoppen met al die oorlogen, stelt voormalig oorlogscorrespondent Michael Herr, die over zijn ervaringen als journalist in Vietnam het boek Dispatches schreef en later meewerkte aan de klassieke oorlogsfilms Apocalypse Now en Full Metal Jacket. Hoewel hij zelf zeker geen ‘John Wayne Jr.’ was, bleek Herr erg gevoelig voor de verleidingen van oorlog. ‘Het was niet saai. Je kreeg nooit de kans om verveeld te raken.’

En daarop, op hoe je volledig verslingerd kunt raken aan oorlog en er vervolgens door wordt opgevreten, richt Coco Schrijber zich in haar indringende film First Kill (73 min.) uit 2001. Voor de Amerikaanse soldaat Billy Heflin doet bijvoorbeeld maar één ding ertoe tijdens zijn tour in Vietnam: ‘the kill’. Het kost hem geen enkele moeite om de trekker over te halen – ook al is het een kind. Het is hij of ik. En hij wil zijn ‘body count’ op peil brengen. Met elke dode gaat Billy zich beter voelen. Hij vergelijkt ’t zelfs met seks.

Behalve met veteranen zoals Heflin, die steeds verder afdaalt in zijn weerzinwekkende jacht op ‘gooks’, spreekt Schrijber ook met de Amerikaanse fotograaf Eddie Addams. Hij maakte in 1968 een inmiddels klassiek geworden foto, waarin de horror van oorlog héél tastbaar wordt. Een Vietnamese man zet zijn pistool tegen het hoofd van een landgenoot en haalt rücksichtslos de trekker over. Addams voelde er echter helemaal niets bij toen hij die foto maakte. Hij leverde het rolletje in, vertelt hij droog, en ging daarna lunchen.

Een (foto)journalist kan zich natuurlijk verschuilen achter zijn werk en heeft daarmee een plausibele reden om de frontlinie op te zoeken. Michael Herr koestert daarover echter geen illusies: ook mensen zoals hij zijn veel meer dan een observator, zij participeren net zo goed in de strijd en kunnen daarvan eveneens ‘genieten’. En dat oorlogsjournalistiek een heilzame werking heeft, wil er bij hem ook niet in. De eeuw waarin massamedia hun entree hebben gemaakt was tevens de bloedigste. Moordlust wordt er bijna sexy van.

Deze zinnenprikkelende trip naar de donkerste hoeken van de menselijke ziel krijgt daarmee een bijzonder ongemakkelijke boodschap: oorlog beschikt over een zekere schoonheid als je ‘m van z’n morele dimensie ontdoet. Als individuele mensen zijn we, in de juiste verkeerde omstandigheden, tot zo’n beetje alles in staat. En dat kan ook nog lekker voelen. Billy Heflin, inmiddels een breekbare man in een rolstoel, is daarvan het sprekende voorbeeld. Hij zou best terug willen naar Vietnam, zegt ie. Hij mist het doden.

The Jacket

Jamal (l) en Zreik (r) / Amstelfilm

‘Kijk naar de bergen’, zegt Mohamad ‘Zreik’ al Saghir tegen Jamal Hindawi, terwijl ze samen even genieten van het uitzicht.

‘Zo rustig’, beaamt zijn vriend, met wie hij net tijm heeft geplukt.

‘Het is een mooi land’, constateert Zreik over Libanon.

‘Je houdt ervan?’ vraagt Jamal.

‘Jazeker, ik ben hier geboren.’ De oude man denkt nog even na. ‘Maar ik hou nog meer van Palestina. ‘

‘Natuurlijk’, reageert zijn vriend.

‘Het klopt dat ik daar niet ben geboren’, zegt Zreik. ‘En ik heb er ook nooit gewoond. Maar ik hou ervan.’

Jamal laat dat even indalen. ‘Wat zou je gaan doen als je kon terugkeren naar Palestina?’

Zo filosoferen de twee mannen nog even verder over Palestina, een land dat van hen is en toch nooit is geweest. Intussen steken ze een sigaretje op in Libanon, het land dat nooit van hen zal zijn, ook al werden ze er allebei op de wereld gezet. Dat is nu eenmaal het lot van mensen die in ballingschap zijn geboren. In hun geval: het vluchtelingenkamp Shatila te Beiroet. Daar kwamen hun families terecht na de Nakba in 1948, toen Palestijnen moesten wijken voor de staat Israël.

De Belgische filmmaker Mathijs Poppe heeft het tweegesprek – of moeten we ’t toch een dialoog noemen? – halverwege The Jacket (71 min.) geplaatst. Jamal en zijn vriend en collega Zreik acteren daarnaast samen in een theaterstuk over een jack, waarop Jamals vrouw Mona lapjes in allerlei kleuren heeft genaaid. Dat jasje staat voor de Palestijnse identiteit, de verdeeldheid in hun land van oorsprong en het gewicht dat zij als ontheemden al hun hele leven dragen.

En ergens onderweg, terwijl de inflatie in Libanon de brandstofprijzen helemaal laat ontsporen, raakt Jamal dat jack zomaar ineens kwijt en moet hij ernaar op zoek. Op zoek naar wat hij is kwijtgeraakt, hoe symbolisch. Theater en het echte leven zijn dan al volledig verknoopt geraakt in deze hybride van docu en drama. Op zijn zoektocht heeft Jamal dus ook louter betekenisvolle ontmoetingen, bijvoorbeeld met Syriërs die ooit zijn gevlucht voor de oorlog in hun land.

En Jamals dochter Hanan, met wie hij regelmatig belt, staat ongetwijfeld voor de uitzichtloze positie van Palestijnen in Libanon. Zij is in het buitenland gaan studeren, want in ‘eigen’ land lijkt er voor haar, een jonge intelligente vrouw, weinig te halen. Zo belicht deze ‘documentaire die de tools van fictie gebruikt’ de Palestijnse kwestie vanuit het perspectief van gewone mensen en hoe die hun leven drijft. Als een jack waarvan ze geen afscheid kunnen, mogen of willen nemen.