
DYC gaat ook verder zonder jou, houdt artistiek leider Anthony White zijn jeugdige koorleden voor. Ze moeten hun plek in het Detroit Youth Choir – dat al eens floreerde in het televisieprogramma America’s Got Talent, een gebeurtenis waarover White maar niet raakt uitgepraat – natuurlijk wel verdienen. Adel verplicht. En de koorleider realiseert zich terdege, zegt hij, dat hij echt niet elk kind kan redden.
Want daarom draait het in wezen in de zesdelige docuserie Choir (268 min.) van Rudy Valdez: het verheffen van kansarme (zwarte) kinderen uit de Motor City. Zodat ze straks voldoende kennis, kwaliteit en zelfvertrouwen hebben opgebouwd om iets van hun leven te maken. En dat gaat vanzelfsprekend gepaard met veel disciplinering, peptalk en psychologie van de koude grond. Want eerst moeten ze zich volledig ondergeschikt maken aan het koor.
Zeker als de verplichte stip op de horizon is geplaatst waar dit soort series doorgaans bij zweert: een optreden in de prestigieuze Carnegie Hall in New York, in dit geval. Daarvoor moet alles wijken. Maar, waarschuwt White direct, ‘niet iedereen zal erbij zijn.’ Dat betekent audities. Want er is ruimte voor maar veertig kinderen. En DYC heeft meer dan tachtig leden, onderverdeeld in drie verschillende, op kwaliteit ingedeelde subkoren: Limelight, Centerstage en – DYC’s keurkorps – Primetime.
‘We vertegenwoordigen Michigan’, voert White de druk nog maar eens op. ‘En het Midwesten. En in feite Amerika.’ Typisch Amerikaans is in elk geval hoe bij de selectie de uitverkorenen uitbundig worden gevierd en de afvallers ’t moeten doen met een slap applaus. Want talent is al wat telt – en daarbij hoort automatisch de verplichting om daar alles uit te halen. Anthony White heeft in elk geval ‘tough love’ genoeg om iedereen de volle 110 procent te laten geven.
Valdez volgt dat proces en stelt er verder geen kritische vragen bij. Choir is ook in dat opzicht vrij, ja, Amerikaans. Dat geldt eveneens voor de geïncorporeerde portretjes van koorleden, die de verschillende geledingen van het gezelschap representeren. De zeventienjarige Azaria probeert DYC bijvoorbeeld te combineren met basketbal en krijgt van beide kanten te horen dat ze meer moet geven. Intussen heeft ze haar vader, die gedetineerd is, al zo’n vijftien jaar niet gezien.
Zulke persoonlijke achtergronden komen zeker aan de orde, maar écht invoelbaar worden ze zelden. De serie is ook erg gelikt. Choirs soundtrack vertelt kijkers bijvoorbeeld steeds heel nadrukkelijk wat ze moeten voelen. En als de koorleden, na een bezoek aan The Lion King op Broadway, ‘spontaan’ nog enkele liedjes zingen op straat, komen toevallig ook enkele castleden van de musical een kijkje nemen. Die geven hen vervolgens een peptalk voor Carnegie Hall.
Nadat de getalenteerde tieners op de valreep nog eens flink op scherp zijn gezet door hun begeleiders – met opmerkingen als ‘iemand zei dat we hier niet thuishoren’ – lijken ze helemaal klaar om te ‘shinen’ in Choirs slotaflevering en de inmiddels tot duizelingwekkende proporties opgeblazen concertzaal. Waarna alleen nog de jaarlijkse wisseling van de wacht moet plaatsvinden: de laatstejaars van het Detroit Youth Choir nemen afscheid en maken zich op voor de universiteit.
En hun plek wordt dan weer ingenomen door koorleden die, na een interne auditie natuurlijk, geschikt zijn bevonden om door te schuiven. Klaar om weer een jaar de donderspeeches van Mister White te ondergaan en de onderliggende boodschap, dat je álles moet geven om iets te bereiken, volledig te verinnerlijken – klaar ook, wie weet, voor een tweede seizoen van Choir.

