Waarom worden hartklachten bij vrouwen consequent gemist? Heeft de beperkte aandacht daarvoor te maken met het feit dat de cardiologie nog echt een mannenbolwerk is? En in hoeverre heeft actie daartegen dan in wezen een feministisch karakter?
Hella de Jonge, die al een boek schreef over haar eigen ‘hartschade’, spreekt in de tv-docu De Slag Om Het Vrouwenhart (58 min.) met lotgenoten, belangenbehartigers en (vrouwelijke) artsen over de oorzaken van de onderschatting van vrouwelijk hartfalen en wat daaraan kan worden gedaan.
Volgens De Jonge is een mentaliteitsverandering nodig, de ‘protocollencultuur’ (waarbij mannen en het mannenlichaam nog altijd als uitgangspunt gelden) volstaat niet meer. Er is behoefte aan serieuze aandacht voor de lichamelijke klachten van vrouwen, die aan het hart in het bijzonder.
De Jonge vindt daarmee aansluiting bij actuele bevindingen van met name vrouwelijke cardiologen, die zelfs in het theater aandacht vragen voor deze problematiek. Hun gezamenlijke strijdbare boodschap domineert deze film, die vooral een aaneenschakeling van gesprekjes lijkt.
De thematiek wordt zo wel uitgebreid geagendeerd, maar dit levert niet per definitie ook een meeslepende film op.
Zouden Freek
(achternaam, De Jonge, eigenlijk overbodig) en zijn onafscheidelijke vrouw Hella in het echt – ik bedoel: als Dennis Alinks camera níet
draait – ook over kunst en kitsch bomen tijdens de afwas en vervolgens een
grapje met elkaar maken over het vleesmes dat hij achteloos onder zijn oksel
heeft gestoken en waar zij bijna tegenaan is gelopen? Met andere woorden: hoe
spontaan – echt, zo je wilt – zijn de fly on the wall-scènes die de filmmaker
toont van de cabaretier en zijn echtgenote? Hoe zij zijn haren knipt, hoe de
televisie aanblijft tijdens het eten en hoe ze in de voorbereiding op een
voorstelling kibbelen over een klein detail in het decor.
Zien we daar de waarachtige Freek of krijgen we
die juist te zien in de gestileerde, speciaal voor deze film uitgevoerde scènes
en liedjes in stemmig zwart-wit of zijn gearrangeerde ontmoetingen met z’n zus,
de partner van Bram Vermeulen (met
wie hij ooit Neerlands
Hoop vormde) en vakgenoten als André van Duin, Herman Finkers en Jack Klöters.
Heeft hij, kortom, een podium nodig om zichzelf te kunnen zijn? ‘Ben jij dan
een man die op het toneel, in de voorstelling, wél kan nadenken en praten en
dingen aan de orde kan brengen’ wil Klöters weten, ‘maar privé, thuis en met
vrienden veel minder?’ ‘Ja’, beaamt Freek. Over Hella: ’Vorige week stonden we
nog samen op het toneel. Dan interview ik haar en zeg ik: ik ben zo blij dat we
eens even kunnen praten, want thuis lukt dat niet.’
Die paradox zit op alle mogelijke manieren ook in dit grillige portret van de inmiddels bijna 75-jarige podiumtijger verweven, waarbij Alink als interviewer zijn hoofdpersoon zo nu en dan even probeert te ontregelen. Uit zijn spel te halen, als het ware. ‘Hoe lang ken jij Jacques nu?’, vraagt hij bijvoorbeeld halverwege Freek (80 min.) tijdens het regelmatig in de film terugkerende tweegesprek van De Jonge en Klöters. ‘Wij moeten elkaar kennen vanaf ’65, ’66’, antwoordt Freek welwillend. Waarna de interviewer, alsof hij een onthulling van formaat op het spoor is, zijn kans schoon ziet: ‘En hoe heten Jacques’ kinderen?’ De komiek begint te lachen. ‘Dat weet ik niet.’ Klöters kopt de voorzet vervolgens hoogstpersoonlijk binnen: ‘Heb jij een vriendenkring?’ ‘Nee’, geeft Freek grif toe. ‘Zoals jij vrienden definieert, dat heb ik niet.’
Het is geen treurige conclusie. Uiteindelijk
telt alleen de bühne, zoveel is duidelijk. Daar voelt die benige streber zich
volledig vrij. Maar wanneer bereikt Freek (nee, niet: Vonk) zijn uiterste
houdbaarheidsdatum? Of ligt die, zonder dat hij het zelf doorhad, al enige tijd
achter hem? Het zijn urgente vragen waarmee hij zichzelf in de herfst van zijn
leven en carrière gedurig lastigvalt. Intussen doet Alink een ferme greep in de
grabbelton van driekwart eeuw Freek de Jonge. Dat zorgt zo nu en dan voor
frictie, waarbij de filmmaker de grenzen opzoekt die zijn subject juist probeert
te bewaken. Die confrontaties geven dit intrigerende portret, waarin de
hoofdpersoon zijn masker niet (altijd) afdoet maar ook niet wordt afgeschminkt,
een gezonde spanning. Freek is daardoor net als zijn hoofdpersoon: ambitieus,
ongemakkelijk en (meestal) onverminderd boeiend.