Flight 149: Hostage Of War

SkyShowtime

Vlucht 149 van British Airways, vertrokken vanuit Heathrow Airport in Londen, zal op 2 augustus 1990 een uur halt houden in Koeweit City en daarna doorvliegen naar de Indiase stad Madras. Al snel merken de passagiers en crewleden van het Britse vliegtuig echter dat de luchthaven van Koeweit onder vuur wordt genomen. Niet gek: buurland Irak is net binnengevallen bij het oliestaatje. Ze zijn midden in een oorlogssituatie terechtgekomen, die bijna vraagt om ingrijpen door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië.

Ruim dertig jaar later leeft bij de inzittenden van het toestel nog altijd de vraag waarom de Britse regering en luchtvaarmaatschappij niet hebben voorkomen dat een regulier passagiersvliegtuig midden in een invasie terechtkwam. In Flight 149: Hostage Of War (90 min.) volgt Jenny Ash de aanloop naar de rechtszaak die een aantal direct betrokkenen willen aanspannen om klaarheid in deze zaak te brengen. In gesprek met de juristen Jennifer Sayles en Jack Beeston blikken zij terug op de maanden waarin zij gegijzeld waren. Deze gesprekken – en het nogal nadrukkelijk geënsceneerde overleg op het betrokken advocatenkantoor McCue Jury & Partners – worden behalve met archiefbeelden van het schrikbewind van de Iraakse dictator Saddam Hoessein, diens brutale aanval op Koeweit en de gevolgen daarvan ook geïllustreerd met gereconstrueerde scènes.

Zo wordt een krasse voetnoot bij de aanloop naar de eerste Golfoorlog, die half januari 1991 onder de naam Desert Storm definitief zou losbarsten, aan de vergetelheid ontrukt. En dat roept nog altijd fundamentele vragen op: waarom boden de Britten de Iraakse agressor zo’n vierhonderd onschuldige burgers, waarmee Hoessein goede sier kon maken en die hij desgewenst ook kon inzetten als menselijk schild dan wel kannonnenvoer, op een presenteerblaadje aan? Was de regering van Margaret Thatcher er werkelijk niet van op de hoogte dat een Iraakse aanval op Koeweit aanstaande was? En wie waren dan de geheimzinnige mannen die anoniem meereisden op Vlucht 149 naar Koeweit City en die zich The Increment noemden? De bemanning, passagiers en hun familieleden willen dat de waarheid boven tafel komt.

En Jenny Ash zet hun zaak, over een traumatische periode die nog faltijd opspeelt in hun huidige levens, kracht bij met deze gedegen film.

Oklahoma City Bombing: American Terror

Netflix

Als maker van historische documentaires houd je er een geheel eigen agenda op na. Enige tijd voordat een ingrijpende maatschappelijke gebeurtenis een jubileum nadert, beginnen vaak al de voorbereidingen voor een nieuwe productie. Voor 19 april 2025 bijvoorbeeld, als het dertig jaar geleden is dat Timothy McVeigh een terroristische aanslag pleegde op het Alfred P. Murrah Building in Oklahoma City.

En dus bracht National Geographic onlangs de driedelige docuserie Oklahoma City Bombing: One Day In America uit. Netflix volgt nu met de documentaire Oklahoma City Bombing: American Terror (84 min.). En HBO Max probeerde de concurrentie vorig jaar al te slim af te zijn met An American Bombing – The Road To April 19th. In grote lijnen vertellen ze steeds precies hetzelfde verhaal. The devil is in the detail.

De schaal bijvoorbeeld. Neem je de aanloop naar McVeighs terreurdaad en de nasleep daarvan – van pak ‘m beet de belegering van Waco, precies twee jaar eerder, tot de bestorming van het Capitool – mee of juist niet? En belicht je alleen de gebeurtenissen ter plaatse of ook het grotere, maatschappelijke en politieke verhaal? Regisseur Greg Tillman gebruikt de dag zelf en het navolgende onderzoek als zijn uitgangspunt.

In z’n chronologische reconstructie verwerkt hij een korte terugblik op Waco, waarbij FBI-agent Bob Ricks eveneens een prominente rol speelde, en de persoonlijke herinneringen van enkele direct betrokkenen. De levensveranderende ervaring van Amy Downs bijvoorbeeld, een jonge vrouw die vast kwam te zitten onder het puin. Zij deed haar verhaal ook al in de miniserie van National Geographic. Net als Ricks trouwens.

Dat blijft nu eenmaal een thema voor een maker van docu’s over populaire onderwerpen: welke slachtoffers, ooggetuigen en functionarissen doen waar hun verhaal? En kun je hen ook exclusief krijgen? Renee Moore, de moeder van de baby Antonio die tijdens de aanslag in het kinderdagverblijf in het Murrah Builing verbleef en die één van de 168 slachtoffers zou worden, is vast benaderd voor meerdere producties.

Een andere ‘catch’ is Charlie Hanger, de agent van de Oklahoma Highway Patrol die McVeigh na de aanslag aanhield op de snelweg. Een kwestie van stom toeval. Hanger had geen idee dat dit de gezochte aanslagpleger was. Of cipier Marsha Moritz van de Noble County Jail. Zij nam bij aankomst een foto van de benige oud-militair, die alweer bijna was vrijgelaten toen hij alsnog werd geïdentificeerd als binnenlandse terrorist.

En waar houd je als maker op? Tillman concentreert zich in het laatste deel van deze boeiende, hoewel soms nét iets te vet aangezette reconstructie van 19 april 1995 zowel op het justitiële onderzoek tegen McVeigh en zijn medeverdachten Terry Nichols en Michael Fortier als op de motieven van de Golfoorlog-veteraan, die in de extreemrechtse hoek terecht was gekomen en die we nu zouden opzadelen met de kwalificatie ‘incel’.

Als ’t voor Timothy McVeigh ophoudt, besluit vervolgens ook Greg Tillman zijn vertelling.

An American Bombing – The Road To April 19th

HBO Max

Zoals wel vaker bij een terroristische aanslag valt de verdenking vrijwel meteen op buitenlanders. Na de bomaanslag op het Alfred P. Murrah Federal Building in Oklahoma City, waarbij in totaal 168 doden vallen, denkt menigeen dat de daders in het Midden-Oosten moeten worden gezocht. En het is dat er in 1995 nog geen sociale media waren, anders waren de speculaties over hun ras, nationaliteit en religie ongetwijfeld direct ’viral’ gegaan op het wereldwijde web.

Vanwege de datum van de aanslag, 19 april, denkt FBI-agent Danny Coulson echter aan andere verdachten: dit zijn vermoedelijk ’bubba’s’, kinkels uit het Amerikaanse hartland. Precies twee jaar eerder, op 19 april 1993 vond namelijk de belegering van de Branch Davidians van sekteleider David Koresh plaats in het Texaanse Waco. Die dag geldt sindsdien als een ijkpunt voor extreemrechtse milities. Vanuit ‘Waco’ loopt er via pak ‘m beet Ruby Ridge, Oklahoma, 9/11, de ‘birther movement’ en QAnon een rechtstreekse lijn naar de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021.

Ook de Amerikaanse president Bill Clinton vermoedt bij ‘Oklahoma’ daders uit eigen land. Sterker: hij ziet een link met Arkansas, de staat waarvan hij jarenlang gouverneur was. Kerry Noble, een voormalig lid van de militie The Covenant, The Sword And The Arm Of The Lord (CSA) uit Noord-Arkansas, bevestigt in An American Bombing – The Road To April 19th (99 min.) dat zij inderdaad bezig zijn geweest met voorbereidingen voor een aanslag op het Murrah Building. Vanwege een ongeluk, dat werd opgevat als een teken van God, staakte CSA echter z’n pogingen. 

Het idee is daarna opgepikt door een gefrustreerde Golfoorlog-veteraan met anti-overheidssympathieën. Timothy McVeigh parkeerde op 19 april 1995 een met explosieven volgeladen truck voor het overheidsgebouw en wordt zo een extreemrechts icoon. Toevallig (?) zou Richard Wayne Snell, één van CSA’s kopstukken, op die dag ter dood worden gebracht, vanwege de moord op een zwarte agent, Louis Bryant. En 19 april is natuurlijk ook Patriots’ Day, de dag waarop in 1775 het eerste schot van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog zou zijn gelost.

Voer voor complotdenkers, zou je zeggen. Of beter: voor complotmákers, leden van een samenzwering om de Amerikaanse regering omver te werpen. Marc Levin en Daphne Pinkerson, de makers van deze boeiende en urgente film, plaatsen hen binnen de filosofie van ‘leiderloos verzet’, waarbij zogenaamde ‘lone wolves’ het vuile werk opknappen. Zónder dat ze nadrukkelijk worden aangestuurd door de leiders van de beweging. Tegelijkertijd zijn hun daden wel degelijk een resultante van het gedachtengoed en de modus operandi van deze bijzonder radicale beweging.

Die wordt met behulp van diverse direct betrokkenen, waaronder een jeugdvriendin van Timothy McVeigh en zijn advocaat, in kaart gebracht en binnen z’n context geplaatst. Het boek The Turner Diaries bijvoorbeeld, de Bijbel van elke rechtgeaarde rechtsextremist. Er is speciale aandacht voor de handlangers van de ‘homegrown terrorist’, Terry Nichols en Michael Fortier. McVeigh ontmoette hen na zijn uitzending in de Golfregio op Fort Benning. Kazernes lijken sowieso ideale plekken om nieuwe voetsoldaten te rekruteren. Genoeg woede en oorlogskennis om serieuze schade aan te richten.

‘Er is zoveel veranderd sinds onze strijd in de jaren tachtig’, stelt Kerry Noble, die afstand heeft genomen van zijn extremistische verleden. ‘Extremisme is zo normaal geworden. Daar hoopten wij op. Nu zie ik dat en het beangstigt me.’ Tijdens de bestorming van het Capitool leek de geest van Timothy McVeigh rond te waren, vindt ook Bill Clinton. ‘De woorden en argumenten die hij destijds gebruikte zijn nu doorgedrongen tot de mainstream’, stelt de voormalige president. ‘Alsof hij toch gewonnen heeft…’

Mijn Vader, Nour En Ik

Witfilm / Een Van De Jongens

‘Wat wil jij allemaal weten over vroeger? Over hoe papa is opgegroeid en hoe Dudu is opgegroeid?’ vraagt Wiam Al-Zabari, halverwege zijn film over hun familiegeschiedenis, aan z’n negenjarige zoontje. Nour denkt diep na. ‘Wie vond jij heel goed in voetballen?’ Wiam zucht eens diep. ‘Mijn beste vriend, Anmar, die kon wel heel goed voetballen.’ Dan ziet hij dat het jongetje moet huilen. Terwijl hij zijn zoon liefdevol knuffelt, vertelt hij Nour, in de aan hem gerichte voice-over waarmee hij de hele documentaire aanstuurt en er soms ook lucht inblaast, over het gevoel dat hij zelf maar al te graag wil kwijtspelen. ‘Ááh, habibi, dit is hem, hè? Dit is diezelfde zwaarte die ik bij mijn vader voelde. Die voel jij nu bij mij.’

Al-Zabari probeert de toon luchtig te houden in Mijn Vader, Nour En Ik (56 min.). Dat lukt alleen niet helemaal. Want zijn jeugd in en vlucht uit Irak zijn nu eenmaal beladen. Samen met zijn moeder Bibi, broer Ammu en zus Besma vertrok hij in 1994 naar Nederland, een land dat hij alleen kende van de voetballers Gullit, Koeman en Van Basten en waar zijn vader, Dudu, al eerder was beland. Naar een stad die bovendien op geen enkele kaart stond: Oetrecht. Als Wiam zijn zoontje vertelt dat hij bij vertrek al z’n detectiveboekjes moest achtergelaten, vindt Nour dat best jammer. ‘Maar je kan toch vragen als Dudu een keer weer naar Arik gaat, naar het land waar jij geboren was, of hij een paar spulletjes meeneemt?’

In gesprek met z’n kind en de rest van het gezin – waaronder ook zijn vader, een diplomaat die uit de gratie raakte bij de Iraakse leider Saddam Hoessein – herontdekt de filmmaker zijn eigen verleden, zodat hij het onschadelijk kan maken. Voor zichzelf en zijn zoon, een vertegenwoordiger van de volgende generatie Al-Zabari-mannen die ‘een geschiedenis van heel lang heel moeilijk kijken’ hebben. Die gesprekken worden gevoerd in het Nederlands. Tenminste, totdat hij de confrontatie aangaat met Dudu. Dan verliest de film even al z’n onschuld en verwordt tot een pijnlijke exercitie tussen ouder en kind, uitgevoerd voor een draaiende camera. Aan het eind geeft Dudu Wiam een welgemeende tip: draag niet je vaders djellaba.

Het is een aansporing om het verleden in Arik los te laten en een nieuw verhaal te schrijven. Als vader van een kind, opgegroeid in het land van Van Basten, dat z’n eigen djellaba moet dragen. Daarmee krijgt deze slim opgebouwde en ontwapenende persoonlijke queeste, die twintig jaar na de Amerikaanse inval in zijn geboorteland wordt uitgebracht, het hoopvolle einde dat Wiam Al-Zabari nodig heeft. Al is het alleen voor Nour.