
Je zou kunnen denken dat John McEnroe: In The Realm Of Perfection (94 min.) een standaard portret is van het voormalige enfant terrible van het Amerikaanse tennis. Een overmatig getalenteerd ettertje met krullenkop, vaak in toom gehouden door een zweetband, dat briljante dropshots en vlijmscherpe passeerslagen afwisselde met rondvliegende rackets. Als geen ander kon McEnroe fulmineren naar scheids- en lijnrechters.
Het kutmenneke, inmiddels alweer jaren een gewaardeerd commentator en analist, was echter ook een begenadigde stilist, de ideale uitdager voor het ijskonijn dat tennis in de tweede helft van de jaren zeventig had gedomineerd, de Zweed Björn Borg. Uitgelezen materiaal voor een meeslepende sportdocumentaire, zou je zeggen. Voor een psychologisch portret van een artistieke linkshander, die verdwaald raakte in topsport. Of voor een meeslepende reconstructie van een heroïsche grand slam-finale. Deze film beoogt echter iets anders. En dat weet je binnen enkele seconden.
Trage zwart-wit beelden van een man met een tennisracket, die mechanisch verschillende slagen voordoet. Gevolgd door een curieus muziekje. En een quote van nouvelle vague-held Jean-Luc Godard: ‘Cinema lies, sport doesn’t’. Een enigmatische voice-over mengt zich in de strijd en duidt de man en zijn racket als onderdeel van een instructiefilm uit 1966, A Study In The Basic Techniques Of Tennis. Theorie die weinig met de praktijk van doen had. De maker ervan, Gil de Kermadec, zou zich later specialiseren in portretten van tennishelden van vlees en bloed. Daarvoor filmde hij elk jaar tijdens de Open Franse Tenniskampioenschappen. Zo kreeg hij ook John McEnroe in het vizier.
Terwijl hij het ruwe materiaal van die portretten bekeek, had filmcriticus én tennisliefhebber Serge Daney, die door documentairemaker Julien Farnaut wordt ingezet als verteller, een authentieke brainwave: ‘We waren niet naar John McEnroe aan het kijken. We keken ook niet naar een film over John McEnroe. We waren als de cameramannen op de set van een film die daar werd gemaakt.’ Die filosofische inslag, waarin steeds de raakvlakken tussen cinema en sport wordt gezocht, zorgt voor een atypische en contemplatieve film, die rust, aandacht en een subtiel gevoel voor humor vraagt van de kijker.
McEnroe zelf wordt bijvoorbeeld niets gevraagd. Hij is slechts een object om te observeren. Liefst in slow-motion en begeleid door lekker tegendraadse muziek van Sonic Youth en Black Flag: als hij die gefühlvolle linkerarm laat neerdalen voor een venijnige service. Als hij zijn tegenstander alle hoeken van het centre court laat zien. Of – iconisch beeld – als hij met een ontevreden kop, één hand op het net en de andere wijzend naar een afdruk in het gravel, met veel misbaar verhaal gaat halen bij de wedstrijdleiding. ‘Doe je zonnebril af’, bijt hij een lijnrechter bijvoorbeeld toe. ‘Dan zie je die bal tenminste.’
McEnroe is een absolute winnaar, meent sportschrijver Cédric Quignon-Fleuret. Het gevoel dat iedereen tegen hem is, werkt als een soort drug voor hem. Hij heeft een (imaginaire) vijand nodig. Via een omweg komt Farnaut zo uiteindelijk toch min of meer uit bij dat psychologische portret en dat heroïsche titelgevecht. Niet met Borg overigens, maar met een andere rivaal: het Tsjechoslowaakse krachtmens Ivan Lendl, die de umpire zelf trouwens ook niet spaart. ‘Ben je soms bang voor hem?’, vraagt hij de ref verontwaardigd, terwijl hij naar zijn norse nemesis aan de andere kant van het net kijkt.
Net als zijn hoofdpersoon heeft Jean Farnaut zijn publiek gedurig tegen de haren ingestreken. Ruim een uur. Te langen leste geeft zijn film de toeschouwer met de finale van Roland Garros in 1984 echter tóch wat die wil: een zinderende climax, waarbij de ene matador echt niet onder de andere door wil gaan.
De documentaire McEnroe (2022) is een wat traditioneler portret van de voormalige toptennisser.