De Regenboogmoorden

Prime Video

In het Kralingse Bos komt het begin jaren negentig tot een confrontatie tussen buurtbewoners en de ‘homotoeristen’ die daar mannenontmoetingsplaats bezoeken. Enkele bewoners, waaronder ‘de Robin Hood van Crooswijk’, zijn het spuugzat dat kinderen in het Rotterdamse bos zomaar kunnen worden geconfronteerd met vrijende mannen en voortdurend de schmutzige resten vinden van hun escapades, in de vorm van gebruikte condooms en tissues.

Binnen die gespannen situatie vindt een plaatselijk jongetje, dat dertig jaar later zijn verhaal doet in deze sterke driedelige serie van Duco Coops, op 3 juli 1993 een lijk in het Kralingse Bos. Theo van Lente blijkt met messteken om het leven te zijn gebracht. Volgens zijn vrouw ging hij elke woensdagavond trimmen. Ze heeft geen idee van het dubbelleven dat haar echtgenoot leidde. Drie maanden later wordt er opnieuw een ‘homofiel’, een term die destijds soms nog gewoon werd gebezigd, vermoord op de ontmoetingsplek. En ook in Den Haag vallen in diezelfde periode enkele mannen, waarvan de nabestaanden aan het woord komen, ten prooi aan excessief antihomogeweld.

De Regenboogmoorden (130 min.) roept overtuigend een tijd op, nog niet eens zo lang geleden, waarin homoseksualiteit regelmatig openlijk werd afgekeurd. Ook bij het Nederlandse politiekorps, dat verantwoordelijk was voor het onderzoek naar de moorden. Dat bleek sowieso een lastige klus: de bereidheid om een getuigenverklaring af te leggen was bij homo’s, zeker als ze nog stevig in de kast zaten, over het algemeen zeer beperkt. Het vertrouwen ontbrak dat de overheid er ook voor hen was als ze weer eens ‘viezerik’ waren genoemd of het slachtoffer dreigden te worden van potenrammen – of wat onderzoeker Henk van den Boogaard nu ‘vandalisme tegen mensen’ noemt.

Het pijnlijke gebrek aan kennis en sensitiviteit bij de toenmalige politie wordt ronduit bevestigd door Dick Snaterse, oud-medewerker van het Gay Team van de politie in Rotterdam, en de voormalige woordvoerders Ellie Lust en Klaas Wilting (die de hand ook nadrukkelijk in eigen boezem steekt). Agenten moesten in die tijd ook een enorme omslag in hun denken maken. Waar homoseksualiteit niet lang daarvoor nog strafbaar was en mannen die zich daar toch ‘schuldig’ aan maakten konden worden gearresteerd, daalde langzaam het besef in dat homoseksuelen min of meer gedwongen waren geweest om hun seksualiteit in het geniep te beleven en daarom moesten worden beschermd.

Met Henk Krol (oud-hoofdredacteur van de Gay Krant), Jan Willem Duyvendak (hoogleraar sociologie) en vertegenwoordigers van de Rotterdamse homoscene probeert Coops in De Regenboogmoorden verder het homofobe klimaat te duiden dat Nederland aan het einde van de twintigste eeuw nog altijd in zijn greep had. Het meest tastbaar wordt dat via het indringende relaas van een bezoeker van de Rotterdamse mannenontmoetingsplaats. Met veel gêne en emotie vertelt hij over een nachtelijk rendez-vous in het Kralingse Bos, waarbij hij door enkele mannen in elkaar werd geslagen. Door wie hij was belandde hij letterlijk in de hoek waar de klappen vallen.

De ‘homomoorden’ in het Kralingse Bos bleven intussen heel lang onopgelost. Totdat een speciaal opgericht coldcaseteam, waarvan de leiders ook uitgebreid aan het woord komen in deze miniserie, een poging ondernam om alsnog klaarheid in de zaken te brengen. De zoektocht naar de man die zijn diepgevoelde woede botvierde op bezoekers van de mannenontmoetingsplaats wordt echter nooit meer dan een zijlijn in deze serie. De Regenboogmoorden wil, ondanks die smeuïge titel, helemaal geen reguliere true crime-productie worden. Regisseur Duco Coops documenteert uiteindelijk toch liever een pijnlijk hoofdstuk uit de recente Nederlandse homohistorie.

De Regenboogmoorden wordt daarmee een soort zusterserie van de onlangs verschenen Amerikaanse vierdelige documentaire Last Call. De twee producties kunnen tevens worden opgevat als een waarschuwing. Want zo’n dertig jaar later lijkt homoseksualiteit weliswaar breed geaccepteerd, maar voelen LHBTIQ+’ers zich nog altijd – en met reden, blijkt regelmatig – niet overal even veilig.

Het Beest Van Amsterdam

Doxy

Hij is geen schim meer van de imposante man die hij ooit moet zijn geweest. Alzheimer, vasculaire dementie en Parkinson doen hun ontregelende werk bij Jon Bluming (1933-2018) als regisseur Vuk Janic hem begint te filmen voor wat uiteindelijk een postuum portret is geworden. Hij was het die judo, karate, thaiboksen en worstelen ooit in Europa introduceerde. Een free fighter pur sang. Een meester in mixed martial arts. Een Nederlandse samoerai.

Janic probeert Het Beest Van Amsterdam (54 min.) dat nog ergens in dat versleten, broze lijf verscholen zit te vangen met een tekst die hij, op basis van interviews met Bluming en diens autobiografie Van Straatschoffie Tot 10e Dan (1999), met medewerking van Arthur van den Boogaard heeft geschreven. Die woorden zijn vervolgens, als een gekooide leeuw, ingesproken door Matteo van der Grijn en voorzien van stemmige zwart-witte animatie.

‘Onverslaanbaar zijn, dat wilde ik’, zegt die bijvoorbeeld. Of, over hoe hij terugkwam uit de oorlog in Korea: ‘Dood, ik ben wel klaar met je. Een losgeslagen straatschoffie werd ik.’ En over wat hij meenam van zijn traumatische ervaringen als zeventienjarige frontsoldaat. ‘Hij of ik. Altijd weer: hij of ik.’ Dat zou een leidmotief voor de rest van zijn bestaan worden. Zoals die vervloekte oorlog in Korea hem ook voor het leven tekende. ‘Angstig, altijd angstig, om dood te gaan’

Vechtsport was voor Jon Bluming uiteindelijk toch meer gevecht dan sport, vertellen mensen uit zijn directe omgeving zoals Jan de Bruin (voorzitter en kancho IBK Kyokushin Karate), viervoudig wereldkampioen K-1 Sem Schilt en Blumings protegé Chris Dolman, driemaal wereldkampioen sambo en veertig keer nationaal kampioen worstelen, judo of sambo. Jon Bluming was ‘keihard en liefdevol’, zegt één van de sprekers treffend op zijn uitvaart.

Die wordt door Vuk Janic gebruikt als startpunt voor deze wat weerbarstige film, waarin de breekbare oude man die zich slechts een enkele keer nog in zijn ziel laat kijken (‘Je vraagt je soms weleens af waarom je al die jaren gestudeerd hebt op vechten. Nou ja, ’t is niet anders.’) en het gevaarlijke beest dat via de geschriften van diezelfde man tot de wereld spreekt soms wat lastig samenkomen. Alsof het gaat om twee verschillende mensen, twee verschillende stemmen.

Maar misschien is dat gewoon wat het leven doet met tot de verbeelding sprekende vechters zoals Jon Bluming. Indachtig dat oude gezegde: old warriors never die, they simply fade away.