Katrina: Come Hell And High Water

Netflix

Twintig jaar zijn verstreken sinds de orkaan Katrina in augustus 2005 voor een dijkdoorbraak zorgt bij de Amerikaanse stad New Orleans. Door grootschalig overheidsfalen groeit de natuurramp al snel uit tot ‘a man made disaster’, die met name de zwarte inwoners van de stad ongenadig hard treft. Spike Lee maakt er een jaar later een verpletterende miniserie over: When The Levees Broke (2006). Lee is nu ook betrokken bij het drieluik Katrina: Come Hell And High Water (212 min.). Hij heeft het slotdeel geregisseerd. Bij de eerste twee afleveringen staan Geeta Gandbhir en Samantha Knowles aan het roer.

Met direct betrokken uit zwarte wijken zoals The Lower 9th Ward, Tremé en St. Bernard Parish en enkele vertegenwoordigers van het stadsbestuur, de lokale politie en de staat Louisiana lopen zij de aanloop naar de overstroming van New Orleans en de menselijke tragedie die zich daar vervolgens voltrekt nog eens nauwgezet door. Gaandeweg verwordt de stad tot een ondergelopen getto, in beeld gebracht met een combinatie van nieuwsbeelden en video’s van de bewoners zelf, waar het arme deel van de New Orlinians moet zien te overleven (terwijl ze in de media worden weggezet als gevaarlijke plunderaars). Veel bewoners kiezen ervoor om de ramp maar uit te zitten of zien zich gedwongen tot ‘verticale evacuatie’, het verkassen naar een hoger gebouw of een ogenschijnlijk veilig gelegen plek. Het leidt tot mensonterende toestanden.

Terwijl zij met hun poten in de modder staan, toont zeker de federale overheid zich van z’n meest onverschillige kant. ‘Ze lieten ons stikken’, verwoordt acteur Gralen Bryant Banks, bewoner van The 13th Ward, het algehele gevoel in de zwarte wijken. Van de regering van president George W. Bush en de landelijke rampenbestrijdingsorganisatie FEMA kunnen ze gewoon barsten. ‘Het vergt logistiek om het probleem op te lossen’, stelt de lekker uitgesproken luitenant-generaal Russel Honoré, die ter plaatse de Taskforce Katrina begint te leiden (en die onlangs ook al was te zien in de docuserie Hurricane Katrina: Race Against Time). ‘Die stomme politici zijn daar niet in getraind. Daar zijn klootzakken zoals ik voor.’ Hij zal uitgroeien tot één van de helden van een geschiedenis die verder vooral verliezers kent.

Nadat de ramp zelf, een bekend verhaal dat al veel vaker is verteld, nog eens grondig is nagelopen, buigt Spike Lee zich over de ramp na de ramp. In de twintig jaar na Katrina is met verve het ‘never waste a good crisis’-principe toegepast. Banken en verzekeringsmaatschappijen maken bijvoorbeeld bewust de keuze om bepaalde buurten niet te herbouwen, waardoor het voor geëvacueerde bewoners vrijwel onmogelijk wordt om terug te keren naar New Orleans. Zeker twintig procent van de Afro-Amerikaanse inwoners is zo definitief uit de stad vertrokken. En al snel volgen dan ook hun doctoren, advocaten en tandartsen. ‘Ik noem Houston New Orleans-West’, zegt schrijver, uitvinder en ondernemer Calvin Mackie schertsend. ‘En Atlanta New Orleans-Oost.’ Dit zorgt er onvermijdelijk voor dat het onderwijs, de cultuur en het economische klimaat in ‘New Orleans-Centrum’ verschraalt.

Met een aanzienlijke verzameling bronnen, waaronder Levees-veteranen zoals jazzsaxofonist Branford Marsalis, historicus Douglas Brinkley en acteur Wendell Pierce (die een rol speelde in Treme, een dramaserie over het New Orleans van na Katrina), licht Spike Lee de huidige situatie in ‘The Big Easy’, die in 2020 ook nog ernstig wordt getroffen door het Coronavirus, helemaal door. Componist Terence Blanchard, die eerder ook voor de soundtrack tekende van Lee’s speelfilm 25th Hour, heeft dit geheel aangekleed met bezwerende themamuziek. Die kan evenwel niet verhullen dat Lee’s aflevering wel erg praterig is – krasse uitspraken worden met typografie benadrukt – en bovendien zeer breed uitwaaiert. Katrina: Come Hell And High Water ontwikkelt zich dan tot een klassieke klaagzang over de verschillen tussen arm en rijk in een moderne grote stad, die door die ene orkaan alleen nog maar zijn versterkt.

The Jewel Thief

Disney+

Voor sommige hedendaagse documentaires lijken ze misdaad zonder slachtoffers te hebben uitgevonden. The Jewel Thief (99 min.) is weer zo’n schelmenverhaal, waarin de held, de Canadese meesterdief Gerald Daniel Blanchard, James Bond-achtige allure wordt toegedicht en eigenlijk iedereen met een zekere bewondering naar ‘s mans criminele activiteiten kijkt. ‘Dit is een waargebeurd verhaal’, waarschuwt filmmaker Landon Van Soest nog. ‘Althans, grotendeels.’

Want Blanchard zelf maakt al zijn strapatsen soms nét iets spectaculairder dan ze al waren. Zijn bloedeigen moeder Carol Phegly relativeert die verhalen dan weer. Nee, als kind stal hij helemaal geen melk omdat ze zich dat niet konden veroorloven. Kleine Danny had ’t vooral op snoep voorzien. Een klein half uur later zal Blanchards vader Richard Fedoruk, de zelfverklaarde ‘Canadese Chuck Norris’ die pas op latere leeftijd kennismaakte met zijn zoon, zich nochtans doodleuk voorstellen als ‘de biologische vader van Gerald Blanchard, crimineel meesterbrein van de wereld’.

Op de achtergrond klinkt dan een funky deuntje, want Van Soest dient alle verwikkelingen rond zijn briljante boef graag met schwung en humor op. Na een armoedige jeugd, waarin de bank Gerald en zijn moeder meermaals uit hun huis dreigt te zetten, begint die zich als tiener te gedragen als een typische kruimeldief. Hij jat hele winkels leeg. Ook dan gaat Blanchard, volgens hemzelf en lieden die ooit met hem optrokken, al bijzonder inventief te werk. Met slinks bewerkte kassabonnetjes levert hij bijvoorbeeld gestolen spullen weer in en krijgt er dan zowaar keiharde cash voor terug.

Zulke kwajongensstreken groeien al snel uit tot het serieuze werk. Blanchard begint op bijzonder ingenieuze wijze banken, een natuurlijke vijand sinds zijn jeugdjaren, leeg te trekken. Dat levert stapels dollarbiljetten op – meer dan een normaal mens kan verbrassen – maar daarvoor schijnt ie ’t helemaal niet te doen. Hij wil simpelweg de politie te slim af zijn en daagt de agenten die op hem jagen dan ook opzichtig uit: Catch Me If You Can! ‘Hij deed ‘t voor de kick’, meent rechercheur Mitch McCormick. ‘Hij beroofde een bank van 600.000 dollar. Vlak daarna stal hij een broodrooster.’

En dan nadert deze smeuïge heistdocu, na een stief uur, de fase in Blanchards criminele carrière waaraan de luchtige crimefilm zijn titel ontleent. In Wenen wordt in 1998 op klaarlichte dag een ster van de befaamde Oostenrijkse keizerin Sissi gestolen uit het Schönbrunn Paleis. ‘Ik moet voorzichtig zijn met wat ik nu zeg, want als ik zeg dat ik het stal kan ik in Oostenrijk worden aangeklaagd voor diefstal, zegt Gerard Blanchard daarover tegen Van Soest. Hij vervolgt, niet zonder lol: ‘De kranten zeiden dat ik uit een vliegtuig was gesprongen en op het dak van het paleis was geland.’

En dat is natuurlijk weer een leugentje, een poging om het toch al enerverende kat- en muisspel, waarin hij verwikkeld is geraakt met allerlei autoriteiten, nog wat Ocean Eleven-achtige allure mee te geven. Want Blanchard geniet overduidelijk van zijn status en laat in deze docu slechts zelden het achterste van zijn tong zien. Als de informant, waardoor hij uiteindelijk achter de tralies belandt, ter sprake komt bijvoorbeeld. ‘De rechtbank van de straat zal zorgen voor gerechtigheid’, zegt hij dan met een vreemde grimas op zijn gezicht. ‘Ik denk dat hij ergens in een veld zal worden achtergelaten.’

Die kant van het verhaal wordt in kekke schelmendocu’s zoals The Jewel Thief echter met liefde en plezier onder het tapijt geveegd. Daarin hijsen ze een meesterdief liever op het schild, zodat we hem met zijn allen kunnen bewonderen. En dat zou ook wel eens precies kunnen zijn waarnaar Gerald Blanchard eigenlijk ten diepste verlangt. Zo bezien lijkt misdaad voor hem wel degelijk te lonen – ook omdat bij niemand in deze film zichtbaar wordt gemaakt wat die heeft gekost.