Mountain Queen: The Summits Of Lhakpa Sherpa

Netflix

Nadat Lhakpa Sherpa op 18 mei 2000 als eerste Nepalese vrouw de top van de Mount Everest heeft bereikt, is haar vader apetrots. ‘Hij zei: ik heb een zoon.’ En die voelt zich zelf, nadat ze als alleenstaande en analfabete moeder jarenlang in het verdomhoekje heeft gezeten, ‘als een stralende diamant’.

Niet veel later ontmoet Lhakpa, telg van een bekende Nepalese sherpa-familie, een man met ‘zilveren tanden’, de Roemeense Everest-bedwinger George Dijmarescu. Samen zullen ze ook de befaamde top bereiken en aan de andere kant van de wereld, in de Amerikaanse stad Hartford, bovendien nog twee dochters krijgen, Sunny en Shiny. Het leven van Lhakpa en George zal zich echter niet alleen, via door henzelf georganiseerde expedities, op hoge toppen afspelen, maar ook door hele diepe dalen gaan.

Want de bergen halen een hardheid boven in de rouwdouwer George, die zich ook steeds nadrukkelijker in hun persoonlijke leven begint te manifesteren. En de gevierde alpiniste laat zich thuis, met het nodige geweld, reduceren tot een willoze ‘keukenjongen’. Een bedeesde vrouw, die werkt als bordenwasser bij een plaatselijk filiaal van Whole Foods en volledig is overgeleverd aan de wilde grillen van haar getroebleerde man. Alleen Mount Everest, stelt ze, kan haar ziel nog repareren.

Samen met haar vijftienjarige dochter Shiny beklimt de 48-jarige Nepalese klimster voor Mountain Queen: The Summits Of Lhakpa Sherpa (104 min.) nog eenmaal – voor de tiende keer, een absoluut record – de berg die in de Sherpa-cultuur ‘Chomolungma’ wordt genoemd: moedergodin. Terwijl Lhakpa zichzelf weer probeert te hervinden tijdens een hachelijke beklimming van Mount Everest, vertelt documentairemaker Lucy Walker parallel daaraan haar turbulente levensgeschiedenis.

En zoals dat gaat bij dit type inspirerende films smelten die twee verhaallijnen vervolgens soepeltjes samen in deze stevige docu. Met het bereiken van Everests top kan Lhakpa Sherpa tevens vrede sluiten met het leven dat ze heeft geleid en krijgt zij als onverschrokken en onverwoestbare bergbeklimster, een vrouw die hoog uittorent boven de meeste mannen, bovendien de waardering die haar als onopvallende immigrant in de Verenigde Staten nooit ten deel zal vallen.

American Dream

Cabin Creek Films

In 1984 maakt Hormel Foods bijna dertig miljoen dollar winst. Datzelfde jaar verlaagt de Amerikaanse vleeswarenfabrikant de lonen in Austin, Minnesota van 10,69 naar 8,25 per uur. Het bedrijf wil volgens eigen zeggen competitief blijven. Dat is tegen het zere been van de vakbond Local P-9, die onder aanvoering van ‘labor consultant’ Ray Rogers een felle mediacampagne start. Zo hopen ze alle medewerkers op één lijn en de bedrijfsleiding op de knieën te krijgen.

Voor het eerst in ruim een halve eeuw dreigt Hormels fabriek in Austin dicht te gaan vanwege een staking. En daarmee belandt American Dream (95 min.), waarmee Barbara Kopple in 1991 een Oscar won, op hetzelfde terrein als de documentaire waarvoor zij vijftien jaar eerder een Academy Award kreeg: Harlan County USA. De noeste werkers tegenover de arrogante bazen. Which side are you on? Wie buigt er en wie breekt z’n nek?

Zo simpel is de situatie in het hart van het Amerikaanse midwesten alleen niet. Want de militante acties van Rogers en co. worden ook veroordeeld vanuit eigen kring. Vakbondsbestuurder Lewie Anderson vertegenwoordigt vanuit Washington 100.000 vleeswerkers van 95 verschillende bedrijven. Hij ziet niks in de wilde acties bij de Hormel-fabriek in Austin, die in zijn ogen de looneisen van de complete sector en de onderliggende solidariteit ondergraven.

Local P-9 houdt alleen stug vast aan z’n oorspronkelijke uitgangspunt. ‘We made a promise’, herhaalt vakbondsleider Jim Guyette zijn vaste citaat uit een populair Bruce Springsteen-nummer nog maar eens tegenover de achterban. ‘We swore we’d always remember. No retreat. No surrender.’ Guyette voelt tegelijkertijd aan zijn water dat de onderlinge solidariteit broos is. Sommige mannen willen niets liever dan gewoon aan het werk. Voor hun gezin.

Vanuit verschillende kanten laat Kopple zien hoe de spanning in Minnesota steeds verder oploopt. Broeders komen tegenover elkaar te staan. De één bemant de ‘picket line’ waar de ander, als stakingsbreker tegen wil en dank, langs moet. Zodat hij de kost kan gaan verdienen. Het conflict raakt zo mensen die altijd familie voor elkaar zijn geweest – en de bazen op z’n best als een noodzakelijk kwaad, maar vaker als de vijand beschouwden.

Het zijn pijnlijke taferelen: mannen verliezen het vertrouwen in elkaar en zichzelf. Ook de wereld waarvan zij al sinds hun jeugd deel uitmaken – bijzonder trefzeker opgetekend door Kopple – dreigt te verdwijnen. De vakbond is zijn positie sowieso aan het verspelen en laat z’n traditionele achterban ondertussen verweesd achter. Als de verliezers van de moderne samenleving die later, wie weet, aansluiting zullen vinden bij de politieke beweging van Donald Trump.

Wanneer de verschillende partijen in Austin, Minnesota, er maar niet uitkomen, verschijnt Bill Wynn, de president van de United Food & Commercial Workers Union, ten tonele. ‘Iedereen kan mensen de straat op krijgen’, zegt hij als zo’n typische vakbondsbaas die geen tegenspraak duldt. ‘Maar er is een echte vent nodig om ze weer aan het werk te krijgen.’ Het is duidelijk wie hij als die echte vent beschouwt en hoe die de boel nu weer vlot gaat trekken.

Het is de tamelijk sombere conclusie van een typische arbeidersfilm, waarin gewone werkemannen worden geconfronteerd met de Reaganomics van hun tijd.